Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/494

Deze pagina is proefgelezen

zeggende hem wel te kennen voor een goed gereformeerd Christen, die schrander was en buitengemeen bedreven in allerlei zaken, zonderling in die van koophandel. Meetkerke was onzinnig genoeg, om een blijk zijner gesustineerde bekwaamheid aan te voeren, en dezen morgen, toen ik mijn afscheid kreeg, werd Jacob Reingoud aangediend.”

»Wees getroost! Een man, dien Modet en Helmichius prijzen, kan geen onbekwame zijn tot behartigen van ’t hoog belang, en gedenk doch, wij zijn allen gelijkelijk geïnteresseerd bij dat eene! Geen tegenpartijder moet gij een zulken achten, maar een sterken medehelper van de goede zaak.”

»Gij predikanten hebt goed spreken; gij zijt gerust van uwe zegepraal op die van St. Jacob, en gij hebt uwe Synode.”

»Nog niet! In trouwe, nog niet! Ik wenschte, dat ik er zeker van ware, als gij van uw kostelijk ambt. Maar als ieder zijne eigene zaken moet drijven en slechts rekent voor zich zelf, dan…”

»Neen, heer Fraxinus! gij verstaat mij verkeerd: als die Reingoud, befaamd als hij dan zijn mag, zich partij stelt vóór de goede zaak, en zich bescheiden stellen wil aan onze zijde, en zich dragen met zedigheid, dan is hij mij welkom; goede raadsmannen hebben wij niet te over.”

»En nu, wat hapert er aan de Synode?”

»Die van Holland zullen er niet vóór zijn, als Brederoode, Loze en Valke zeggen. En zekerlijk mag de Graaf zorgen, zich wat vrienden te houden in Holland. Gij weet, hoe het te Amsterdam geweest is. Wat de Graaf na het banket op ’t stadhuis al niet heeft gedaan, om die kooplieden te genoegen. Hij heeft niemand voor zich gewonnen, dan meester Maarten Koster, den wethouder; zelfs de jonge Bicker, die toch al zijn leven gesteld had voor dat van onzen heer, heeft geweigerd den Graaf te volgen, in eenige eervolle bediening van het hof; de Graaf heeft dezen ochtend vele zaken afgedaan; er zijn gelastigden naar Friesland gezonden, om de Emder zaak af te doen. Grave is weer opnieuw toevoer van ammunitie gezonden. Er is sprake, dat Mylord haast te velde zal trekken. De magistraat heeft Zijne Doorluchtigheid heden ootmoedig de handen gekust, en alle gezag beloofd en toegestaan. De burger-hoplieden, met Agilaeus hebben gehoor gehad, en de Graaf heeft hun zelve eeredegens uitgereikt, bij wijze van dank voor hunne deelneming in zijne blijde inkomste.”