Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/50

Deze pagina is proefgelezen

ze wisten toch dat hij de vriend was hunner belangen; ze wisten toch, wiens tusschenkomst het machtigst voor hen pleitte aan het oor der Koningin. Neen! wij hebben onjuist gesproken, toen wij van Leycester zeiden, dat zijn oog bij het binnenkomen te Vlissingen alléén zoude rusten op vreemdelingen; dat geene warme harten er hem tegen klopten; dat geene vriendenhand zich uitstrekken zou naar de zijne; wij hebben onjuist gezegd, ten minste, zoo wij daarin het volk hebben begrepen. Want van die duizenden der Londensche en Norwichsche gemeenten waren er velen nu teruggekeerd in het vaderland, en zij hadden de dankbaarheid medegebracht in het harte; en mocht niemand hunner voor den Graaf van Leycester zijn genaderd, noch zijn aangezicht anders hebben gezien dan bij een openlijk feest; velen toch wisten het, dat de hand der hulpe, hun in eenigen nood toegereikt, door zijn wil was bewogen geworden, en velen hadden in de gave der mildheid hun door een derde verstrekt, ter gemoetkoming aan eene behoefte, zijn goud herkend, en menigeen had zich van eene ongedachte bevrijding te roemen, nadat zijn klaagtoon door een vriendenmond tot het oor van Leycester was gebracht. Neen, voorwaar! het waren geen vreemden, die den Graaf hier verwelkomden; het waren beweldadigden; het waren allen geloofsgenooten; het waren broeders, verbonden door den reinsten en innigsten band, dien der Christelijke liefde en van overeenstemmend geloof.

En in tijden als de toenmalige was eene weldaad bewezen aan een geloofsgenoot, eene gunst en goedheid bewezen, aan allen, waardoor allen zich verplicht achtten tot dank, en voor één Nederlander, die, Leycester zegenend, was heengetrokken uit Engeland, juichten hem nu twintig monden het welkom toe in Nederland!

En nu, mijne lezers! hebt gij een goed oog op den intocht van Leycester? Dat wil zeggen, op het doel en de beteekenis daarvan; op de onderlinge verhouding der personen die er hoofdfiguren waren; want het is zeker dat ik u nog niet heb gezegd, langs welke straten van Vlissingen de stoet heentrok, en het is even zeker, dat ik het u niet zeggen zal; maar ik wilde van u weten, of ik u nu gebracht heb op een standpunt van waar gij op uw gemak en met niet te veel inspanning de gebeurtenissen kunt zien afspelen die ik voor u ga ontrollen; en als dat zoo is, dan wensch