Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/502

Deze pagina is proefgelezen

zag er Martina in, en wat gekrenkt over haar mistrouwen, bleef hij terug.

Men kan indenken, in welke stemming de Burggraaf binnentrad in het kabinet van Leycester, en hetgeen hij er vond, was niet geschikt, hem vroolijk te verrassen. Hij vond Reingoud, zittende aan eene schrijftafel, met zijn fier en schrander oog opziende naar Leycester, die staande was gebleven en met de armen kruiselings over elkander geslagen, zich leunde over Reingoud’s stoel, zich nederbuigende, zich vergetende in gespannen aandacht, en de woorden met begeerigheid als opvangende uit zijn mond; want Reingoud sprak; hij sprak met dat vuur, met dien gloed, met die onweerstaanbare overredingskracht, met die snijdende en heldere welsprekendheid, die hem eigen waren, die eene zaak kenmerkten met één woord, en een geding beslechtten met één trek. De gloed zijner oogen, de bewegelijkheid zijner trekken, hielpen hem medespreken; zeer zelden maakte hij eenig gebaar, maar die hij maakte, hadden iets fiers, iets krachtigs, iets gebiedends, dat onweerstaanbaar tot volgen dwong; iets, als lag er eene betoovering in de beweging van zijn arm of in het wijzen van zijn vinger. En eene betoovering ook scheen het te zijn, waardoor hij werkte op de omringenden, waardoor hij bovenal had gewerkt op den Graaf; na eene enkele ure van onderhoud was het voor dezen niet de vraag geweest, hem te nemen in zijn dienst, niet, hem een deel te schenken van zijn vertrouwen; de Burggraaf en de Kanselier beiden hadden in korten tijd zich zulke voordeelen op hem verkregen; — maar het was plotseling en zonder aarzelen, dat de Graaf hem zijn vollevertrouwen had geschonken, zonder wantrouwen of terughouding; dat het hem was, of deze eene hem strekken kon voor allen; of die hem onmisbaar was met uitsluiting van allen; of hij in dezen gevonden had al wat hij noodig kon hebben; of hij alleen maar te volgen had om geholpen te zijn!

En zonderling ook was het te zien, hoe Leycester volgde. — De trotsche, eigenzinnige Leycester, die bij eene luim juist dan het meest volhardde, als men die tegenstond; — wiens ingeworteld zelfvertrouwen niemands gevoelen zoo juist hield als zijn eigen; maar het was juist bij dien eigendunk, dat de fijne Rein-