Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/503

Deze pagina is proefgelezen

goud hem aangreep en gevangen hield, en terwijl hij hem leidde en op de plaatsen bracht, waar hij hem hebben wilde, scheen het Leycester toe, dat hij juist die wegen ging, die hij voor zich zelf zou gekozen hebben, en dat hij dáár aanlandde, waar hij vooruit bepaald had te willen zijn. Niet minder toch is het waar, dat Reingoud hem een gansch nieuw gezichtspunt opende, en het was een gewichtig voor Leycester, maar het was een gevaarlijk tevens. Hoe ook Leycester den wenk volgde van dat scherpe, vaste, valkenoog!— hoe de enkele aanwijzing van dien fijnen, puntigen vinger! — Hoe hij glimlachte of streng bevel uitdeelde, naar den toon van die stem! Hoe hij aannam of verwierp naar de aanwijzing van dat snijdende woord! Voorwaar, op dien dag was Leycester niet de meester geworden van Reingoud, maar Reingoud de beheerscher van Leycester. Van dien dag af gaf hij hem deel in zijn bewind, en stelde vrijwillig eene tweede macht naast zich, die geene enkele macht der aarde, van de Koningin van Engeland af tot op de Staten toe, hem hadden kunnen opdringen; maar schoon die verhouding van toen af aanving, zijn wij te veel vooruitgeloopen in het schilderen harer gevolgen.

Voor het oogenblik slechts stonden de Kanselier, Adolf Meetkerke en Sidney, die mede bij den Graaf waren, in eene soort van stomme verbazing te luisteren naar het spreken van Reingoud, en toe te zien naar het luisteren van Leycester. Hij bediende zich van het Italiaansch, die zoete, radde, korte taal, zoo puntig als de punt van een dolk, en zoo geslepen als haar staal; — het Italiaansch, zoo bij uitnemendheid de taal der minnenden en der diplomaten; — een Italiaansch, waarvan Parma zich moet bediend hebben, — een Italiaansch, als Reingoud het had geleerd in den dienst van Granvelle; — het Italiaansch, dat Leycester liefhad, en dat de Kanselier niet volkomen verstond, niet zoo snel kon volgen als de radde tong van den spreker het uitlispelde.

Toen de Burggraaf binnenkwam, viel hij zich zelf eensklaps in de rede, en zonder om te zien wendde hij zich tot hem in het stoutste Hollandsch, dat ooit door eene volle en fiere mannenstem werd uitgesproken, — met het woord:

»Heeft de geheimschrijver van Mylord voor vaste gewoonte, zich te doen wachten?”

Meetkerke, die voor Daniël het krenkende voelde van deze ontvangst, haalde even de schouders op en zag vóór zich. De