Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/512

Deze pagina is proefgelezen

is het bloed van den Staat; dat moet omloopen, zal het lichaam niet sterven; wie dien drukt, drukt het leven; — en toch, zelfs waar oorlogskansen het niet vorderden, als nu, deed ik het alevel, want zie! Amsterdam moet eenmaal leeren beven voor haar handel, — Rotterdamsidderend het hoofd buigen, om de slagen af te bidden, die het wacht, — Dordrecht vermagerd en uitgeteerd, bedelend de hand uitstrekken naar Utrecht, — Zeeland, dat getroffen kan worden in zijne havens, zal willig toetreden tot een bond, die haar naijver op Holland bevredigt, en de andere gewesten zullen middelerwijl geprospereerd hebben en zijn opgebloeid door de zorgvuldigheid die wij doen zullen. Dan zal zich Barneveld in zijne partij verzwakt vinden en vernederd, — zijne provinciën zullen niet meer zoo luid eene stem hebben onder de provinciën der Unie, — zijne werktuigen niet meer zoo hooge taal voeren in de Staten-Generaal, en in die der provincie, — de gelijkheid zal moeten worden erkend, — Utrecht zal voor eene wijle het hoofd opheffen en spreken, en Mylord zal de souvereiniteit uit hare hand aannemen! Maar nu nog zijn ze machtig! Barneveld en de zijnen; maar ik heb hun reeds veel tegen te stellen Geheel de macht der Engelsche troepen is vereenigd en samengetrokken in de stad en provincie Utrecht. Van hier uit, door zulke macht gesterkt, is het regeeren niet moeilijk. In de stad is alles Mylord’s, — ook het mijne; — want ik heb deze ure voorzien, — ik heb deze ure voorbereid. De burger-hoplieden, met Hendrik Agilaeus aan het hoofd, die mij trouw heeft gezworen, — de predikanten, die de burgerij leiden naar willekeur, en die de mijnen zijn door Modet, — de handwerkslieden, die ik houde door den schatrijken Prouninck; — de magistraat alleen is een weinig verdeeld, maar zóó zwak, dat zij liever zucht dan tegenspreekt, — de Graaf van Nieuwenaar, nog meer slaaf dan bondgenoot van Mylord, zal het morgen zijn van mij, als ik mij tot hem heb gewend. Rondom Mylord zijn mijne krachten deze: van de Engelschen is er niemand, die mij zou kunnen tegenstaan dan sir Philip Sidney, maar dien zullen wij welhaast de wapens in de hand geven. De Kanselier zal niet altijd met mij instemmen, en hij zou mij tegen kunnen zijn; maar twee zaken maken hem zwak in den geest van Mylord; hij boezemt eerbied in, en hij hinkt op het punt van rechtzinnigheid in de religie. In den Raad van State hebben de Hollandschgezinden de minderheid, en