Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/57

Deze pagina is proefgelezen

groet gebracht hebben meer in »t heimelijk, en met minder rumoer!”

»Ik heb Uwe Genade bij de trouw van het Oranjevaandel bezworen, geen kus te ontvangen van eenig man dan bij toezien van al het volk, sinds ik haar zelve die gunst heb geweigerd, ik achtte Uwe Genade een man als de anderen, en zoo kom ik haar dien aanbieden,” sprak de zonderlinge vrouw met eene mengeling van deftigheid en schalkheid tevens.

»Sinds vrouwenlist altijd de triomf wegdraagt, wil uw woord inlossen, deerne!” sprak de Graaf met ruwe goedwilligheid, en den voet wegtrekkende uit den stijgbeugel, wees hij haar die als trede om tot hem te naderen.

Met meer rappe behendigheid dan men het van hare weinig etherische gestalte zou gewacht hebben, wipte Barbara, een voet op den metalen ladder, en zich met de behendigheid eener kunst-rijderesse opheffende tot zijne hoogte, liet zij zich door den hooggeboren man een kus op de lippen drukken die luide weerklonk, maar die kus bleek duidelijk voor Barbara niets te zijn dan haar middel, niet haar doel; want met dezelfde beweging en gesteund door zijn arm die haar omvatte, hief zij zich nader tot hem op, en fluisterde hem toe: »Om Gods wil, heer Graaf! denk op den admiraal; denk er op zonder verwijl!”

»Ei wat, kind, spreekt ge me daarom toe!” riep hij meer verwonderd dan vertoornd, »ik heb mevrouwe mijne voorspraak beloofd, en zal woord houden.”

»Als ge niet vergeet, Heer! na het banket mocht ge vergeten! spreek met Mylord op dit stond! licht morgen hebben de vijanden het oor en mijn Heere smacht reeds zoo lange!”

»Wel, zoetlief! ge dringt zonderling, maar het zij u toegezegd; geef mij een pand van u om »t geheugen te sterken!”

En haastig rukte zij zich den keten van den hals, maar het sieraad dat er aangehecht was, scheen zijn tegenzin op te wekken, want hij schudde afkeurend het hoofd; zij brak het er haastig af met de sterke tanden, en was eene seconde daarna met één sprong terug op den vlakken grond, en scheen willens voor goed ter zijde te treden, maar de Graaf riep haar nog toe:

»Zeg mij, waar ge u onthoudt?”

»Overal en nergens, ik ben dolende.”

»Waar dan huist ge hier?” herhaalde hij meer dringend, »ik mocht goê tijding te brengen hebben.”