Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/65

Deze pagina is proefgelezen

zich doen gelden ter bemiddeling en matiging. En zoo was het ook. Zijne edele verwanten, die zijner gade, en die echtgenoote zelve, hadden de hulp en den invloed ingeroepen van al wat in Nederland nog den mond durfde openen ter bescherming van het ongeluk; onder dezen de Graaf van Hohenlo, die krijgsman als hij was, voor het leed eens krijgsmans het meeste medegevoel kon hebben; en de Graaf ook had zich een moedig en gewillig verdediger bewezen; maar al die invloed gezamenlijk was zonder kracht gebleven; tot buitenlandsche hulp toe had men afgesmeekt; de onderhandelingen met de Koningin van Engeland waren te dien dage opnieuw aangevangen; Treslong’s verwanten en de overtuiging zijner verdiensten stemden Elisabeth te zijner gunste, zij zoude spreken tot de Staten of zij heeft het gedaan; — maar ook de Koninklijke pleitstem bleek in dit geding te zwak, hoe onwaarschijnlijk, het schijnen mocht, daar men een bewezen hoog-verrader bij zóóveel voorspraak genade zou hebben verleend;

maar de admiraal Bloys van Treslong was geen hoog-verrader; — hij was erger, hij was schuldig aan majesteits-schennis; — en niet van een monarch die licht eene persoonlijke grieve zou vergeven hebben; — maar hij had bijzondere personen beleedigd, personen die zijns gelijken waren, maar die op het oogenblik van de grieve zijne meesters heetten en met de uitvoerende staatsmacht waren bekleed; hij had bitterheden gezegd; hij had bitsheden uitgeworpen; hij had grofheden gesproken, die wellicht waarheden waren; — en dit zeker was het gevaarlijkste dat hij tegen zich zelven had kunnen doen.

Daar zijn grootsche en heerlijke bladen in de geschiedrollen van ons vaderland en in die van deszelfs regenten; ze getuigen van stoute en krachtige handelingen, van den moed die zich waagt tegen het sterkste, van ondernemingszucht die opvat met vuur, die omvat met wijsheid, die volhardt met vlijt en met vastheid, en die volbrengt met zegepraal! Maar ter zijde van dit alles heeft veeltijds gestaan de geest van lauwheid, van schroom, van bekrompenheid, van vooroordeel, van hardnekkigen eigenzin en van flauwheid, die het groote neerrukte of ter zijde hield, die verloor omdat zij niet durfde wagen, en die tegenwerkte wat zij had moeten steunen; en geen tijdperk van onze historie (ik laat de nieuwere buiten mededinging), was wel zóó omneveld en neergedrukt door dien geest, als die welke het Leycestersche tijdperk onmid-