Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/71

Deze pagina is proefgelezen

met dat zekere besluit der blooheid, die zich met fierheid maskert, sprak hij haastig:

»Toch, melieve! toch, u zelve!”

Barbara zag hem even aan, terwijl hij sprak; toen barstte zij uit in een gelach, waarbij zij haar neusdoek voor den mond hield, opdat haar uitschateren Jacoba niet zou storen.

Toen sprak zij op een toon, waarbij spot moeielijk te onderscheiden was van ernst: »Och, heer! och, heer! laat dat de bezwarenis niet zijn! ’t Zou bijget! zonde wezen, zoo schoon eene fortuin te hinderen. Slechts leidt mij met het kind veilig tot Uitert; en volg dan vrij uw goed luk bij de Engelsche heeren!”

»Het is juist dat, wat ik niet zou kunnen doen, en wat mij pijnt, omdat het eene beloftenis is. — Ziet ge, ik zou de heeren moeten volgen naar Dort, naar »’s Hage en lichtelijk verder, tot de wil des Graven mij eene plaatse heeft aangewezen.”

»Bylo! dat lijkt hier guitenspel,” riep Barbara; en het was kennelijk, dat Jacoba’s lichte last haar nu drukkend werd, want zij dwong haar tot matiging in stem als in gebaren: »eene beloftenis breken; eene overeenkomst schenden; een woord niet houden, met mond en handslag gegeven; dus kwade trouw plegen tegen eene, die u in ziekte en zucht verpleegd heeft en bijgestaan vijf weken lang; haar niet het eenige onnoozele loon te geven, dat ze gevraagd heeft voor zóó goede diensten; hebt ge me daartoe vivat laten roepen voor de Engelsche luipaarden, opdat ge mij mocht verschoppen, zoo haast ge bij hen in ’t zadel waart gesprongen? Ik heb onder schavuiten en sneege plonderfielten verkeerd vele jaren lang; maar zóó snoode fieltigheid, zóó vuige achterlist mocht men nauw van schorluinige Spanjolen wachten, en ik heb onder Turk en Algerijn van betere trouw zien tuigen…”

»Barbara! Barbara!” riep hij vergoelijkend, »wat ijlt gij voort met doldrifte gauwigheid, en acht niet op de beduidenis mijner woorden; ik zeide toch…”

»Al durfdet gij het bezweren, dat gij niet aangenomen hadt, ik zou te wijs zijn om u te gelooven; neen, fijnman! Barbara Boots heeft te veel in de wereld gekruist, om zich dus te laten verschalken door Steven Paret.”

»Wel nu, ja dan!” sprak deze zich opwindende tot eene stoutheid, die hij in waarheid niet bezat tegenover de vrouw, wier mannengeest heerschappij had gekregen over zijn zwak karakter,