Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/78

Deze pagina is proefgelezen

wijze van over haar te spreken u de voorstelling gaven. De meest juiste gewaarwording van den jongen man was dan ook eene zekere soort van schrik. Gelukkig kon hij haar antwoorden; het was met eene nieuwe bede om vergiffenis voor het ongeval van den ochtend, dat zoo noodlottig had kunnen worden, maar die ze hem belette uit te spreken met een zacht en ernstig woord.

Toen waagde hij een hoffelijkheid: »Onze geleerde Koningin Elisabeth zou u benijden om dit Latijn…” sprak hij, — maar haar blik en de beweging harer hand belette hem voort te gaan, want zij luisterde verschrikt, en zij wees hem naar de plaats, waar Barbara zich heen begeven had; en het gerucht, dat zich daar verhief, was ook werkelijk van het oogenblik af dat die vrouw zich dáár bevond, luider en heftiger geworden. Het was kennelijk de stem van Hohenlo, dan eens schor en weifelend, dan weder schel en luid, die wenschen uitbracht en eischen deed, die wij niet noodig hebben te herhalen, en die door de VIaamsche afgeweerd werden eerst spelend en lachend, daarna streng en toornig, en ten laatste onder eene aaneenschakeling van uitroepingen en aanroepingen van heilige namen en zaken, als bij de Katholieken van de lagere klassen toenmaals in gebruik waren bij opgeruide aandoeningen, en die door Barbara’s overdrijving, en heftigheid verscherpt en versterkt werden.

Die bezweringen schenen in waarheid hunne kracht te doen; want men hoorde den Graaf eerst luidkeels lachen met zijn eigen luiden en gullen lach, daarop zijn toon matigen, Barbara den haren gelijktijdig verzachten en weldra volgde er een kalm gesprek, waarin de namen Treslong, Leycester en meerderen nog werden uitgesproken.

Eer die tweespraak echter nog dien goeden keer had genomen, had zich Douglas opnieuw gewend tot Jacoba, met een woord, genomen uit die omstandigheid zelve:

»Vrees niets!” sprak hij, zich dichter nevens haar plaatsende, »de lieden daar mogen twisten, ik zal u veiligen voor moeite, moest het zijn met mijn leven; — maar gij ziet het, eene jonkvrouw als gij, kan niet voegzaam en niet zonder groot gevaar alléén reizen in gezelschap van deze vrouw.”

»En waarom niet, heer? Daar hebben vrome bedevaartgangsters grootere reizen gemaakt door woestere streken en onder min herbergzame menschen dan dit land van Holland zijn moet