Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/89

Deze pagina is proefgelezen

Ferney, die reeds zijne vaste plaats in het hof scheen te hebben, nam hem nu onder den arm en wenschte dat hij hem vergezellen zoude naar sir Andrew Bellestown, terwijl hij den kastelein vroeg welk bericht hij dezen te brengen had?

»Ik zal zorgen dat de heer hofmeester bij tijds en als ’t behoort onderricht worde van ’t geen er gedaan is in zijne zaak,” hernam deze, „voor ’t oogenblik heb ik geen ander woord; de beslissing is uit mijne hand; — en nu, heeren! gunt mij voort te gaan, ik heb geen tijd te òver dezen avond! Behalve den Graaf zelven zóóvele edele heeren behoorlijk te dienen en te verzorgen, en daarbenevens te herbergen al hunne gunstelingen en de gunstgenooten vàn hunne gunstelingen!” en onder dit spreken wenkte hij een zijner knechten, en verwijderde zich met dezen.

Zijne laatste woorden had hij slechts halfluid uitgesproken, maar zijn dienaar die ze verstaan had, wendde zich tot hem en vroeg fluisterend:

»Meester! zou er onder al die begunstigden ook het Troyaansche paard schuilen, waar de rhetorijkers de vertooning van gegeven hebben, in de voorleden week, en waarbij ik een Griek heb verbeeld?”

Adriaan Willemz schudde het hoofd: — „Gij zoudt wèl doen u met dergelijke heidensche mommerijen niet in te laten, Gijsbert! in dienst van mijne Heeren de Staten zijnde! — Maar nu ge ’t zegt, jongelief! ik zorge zeer, dat wij het wel hier of daar gestald zullen hebben!”

Het gesprek van den kastelein met Paret en Ferney was geheel in het Engelsch gehouden, dat niet meer verwonderen kan van de zijde des kasteleins, sinds hij gezegd heeft hoe hij zich die taal had eigen gemaakt, door zijn gedwongen verkeer en bemoeiingen met de huishouding van den gezant Hoddesdon; doch al ware dit niet, zullen wij niet eeuwiglijk in den roman op personen stuiten, die zich niet aan elkander kunnen mededeelen, zullen wij van geene Babylonische spraakverwarring de proeven te leveren hebben bij de zware taak die wij alreede op de schouders hebben genomen, dan moeten wij onze lezers verzoeken zich eens vooral heen te zetten over eene doorgaande onwaarschijnlijkheid, die op alle tooneelen en in alle romans wordt toegestaan; te weten, dat alle natiën en talen zich mededeelen