Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/97

Deze pagina is proefgelezen

loos —toen hij de zaal binnenkwam, had de hofmeester hem gewaarschuwd — schoon ze gehaast waren en het hem blijkbaar teleurstelde bij een snel rondzien niet aan te treffen, wien hij dacht te vinden. Hij boog zich even tegen de edellieden, die hem allen ernstig beleefd groetten, en scheen toen willens terug te gaan en de zaal te verlaten.

Bellestown die zijn voornemen geraden had, trad toen naar hem toe en wisselde een paar woorden met hem, waarop hij zich met eenige verdrietelijkheid op de trekken, die ze nog somberder maakte, neerwierp op een tabouret die bij toeval nevens eene tafel stond, en waarvan niemand zich het recht scheen toe te kennen gebruik te maken.

»Wie is dat jonge mensch?” vroeg Stanley den baron Andeley die tegenwoordig was.

»Master Roger Douglas,” antwoorde deze eenvoudig; maar hij zag daarbij uit of hij er nog oneindig veel bij te voegen had.

De jonge Robert d’Evereux was intusschen genaderd, en ook Douglas was snel opgestaan met eenige verlegenheid om zich heen ziende, als voelde hij dat hij zich iets had aangematigd dat ongepast moest zijn.

Philip Sidney, die hem lang en met zekere belangstelling had aangezien, naderde hem nu met eene buiging en zeide hem met hoffelijke welwillendheid:

»Uwe voorouders zijn groot geweest in Schotland, sir! en hebben er dappere daden verricht, master Douglas! zoo gij ze komt navolgen in de Nederlanden, is uwe komst ons eene rijke aanwinst, en het mag Parma tot schade zijn. Gij zijt immers van het edele geslacht der Schotsche Douglas?” vervolgde hij, toen de aangesprokene de houding nam van verwondering en verlegenheid, en er in zijn oog iets begon te flikkeren dat veel naar toorn geleek.

»Ik meen te spreken met sir Philip Sidney,” antwoordde Douglas,»en dat moet genoeg zijn om te weten dat hier geene opzettelijke beleediging wordt bedoeld…” en zijne stem klonk dof en mat, en er brandde een gloed op zijn voorhoofd, terwijl hij willens scheen meer te zeggen; maar hij zag den spotachtigen glimlach van Essex en hij verbeet zich de lip om te kunnen zwijgen.

Sir Walter Waller kwam zijne verwarring te hulp; hij sprak ernstig: