Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/100

Deze pagina is proefgelezen

ben, zooveel een mensche dien hier vinden kan. Ik heb dien noodig voor het hooge doel, dat ik mij heb voorgesteld, en om uit alle kracht te vervullen de hoogheerlijke bediening, daartoe ik mij geroepen voele. Daartoe ook heb ik nu dezen stap gedaan, die een beslissende zal zijn! Eer de avond dáár is, zal ik het weten, of ik mij dankend mag neerstorten aan de voeten van mijn Heer, die mij het harte verkwikt met vroolijkheid en met blijde uitkomst, dan of ik het oog der ergernis moet uitrukken voor altijd. Dat ik besloten ben, weet Gij, o, mijn God! dat ik berusten zal, weet Gij, die de ure kent, die nog niet is, en die de mate der krachten kent, die Gij geven zult uwen kinderen op hun gebed.” En zonder neer te knielen, zonder de handen te vouwen, slechts het hoofd gebogen, en het voorhoofd en de oogen gedekt door de handpalmen, verdiepte hij zich in een innig, in een vurig gebed; dat wel zeker opsteeg ten Hemel, al had het niet den bepaalden vorm van godsdienstige aandacht. Ook miste het niet de uitwerking; want toen hij ten laatste zich ophief, en om zich zag, had zich het warlend woelen van vreezen en begeeren opgelost in een ootmoedig wachten, zonder hope of vreeze; en zoo het niet enkel blijmoedigheid was, die lichtte uit zijn oog, het was toch eene helderheid, die getuigde, dat hij kalmte had gevonden en kracht. Op zijn voorhoofd lag geene vermetele zegepraal vóór de overwinning, maar die rustige moed, die zal strijden met vastheid en met beradenheid, maar zonder overspanning.

Hij opende nu een der boeken, en zag dat in; spoedig echter sloeg hij het dicht met een glimlach en een zacht hoofdschudden:

»Wondre Coornhert! mij dit boekske te zenden, of ik zijne wederlegging van den Catechismus noodig had, om overtuigd te zijn, dat daarin, als in alle menschelijke schrift, kan zijn gebrekkelijkheid en duisterheid, zelfs waar het zich richt naar en vasthoudt aan Gods woord; maar als hij meent, door zijn tegenschrijven mij te doen toestemmen, dat wat een strakke band niet altijd beter is, in de tijden, die er omgaan, dan gansch geen teugel, voor geesten, die al te lang eng zijn ingekerkerd geweest, om de volle vrijheid te kunnen dragen, die hen licht drijven zoude tot bandeloosheid; als hij meent, dat ik daarna minder voor goed zou houden, dat zwakken en kleinen een richtsnoer in handen wordt gegeven, dat hen leidt en leert, en hunne begrippen wat eenheid geeft, bij het onderzoeken van Gods woord, dan dit