Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/101

Deze pagina is proefgelezen

enkel en zonder leiding aan onverstand en onwetendheid over te laten, daarbij het eenvoudige hen duister mocht worden, en het duistere door wanbegrip verkronkeld tot gedrochtelijk wanstelsel, dan zeker heeft de vernuftige man minder spitsheid van oordeel, dan ik hem toerekende! Wondre, wondre ijveraar! zoo onverdraagzaam in den naam der verdragelijkheid! ’t Is of hij een hekel-woord op zijn eigen schrijven, op zijn eigen spreken heeft willen geven, waar hij zegt: »des boekenmakens heeft geen eind, die maken velen, om u van Christus af te leiden en van de heilzame Bijbelsche boeken!” Want, in trouwe! in den strijd, dien de man verwekt, en in de wijze, waarop hij strijdt, schoon die loopt over Christus en Zijne leer, wordt de Heer en diens Geest zooveel vergeten, alsof ze over ijdele tijdelijke dingen aan ’t strijden waren geraakt. Veel liever is mij uwe poëterije, mijn begaafde dichter! die ademt wereldwijsheid en christenzin, schoon vaak met wat galle en alsem doormengd, die een Zoïlus zou mogen mijnen; kostelijk daarentegen is mij uwe overzetting van Homerus en Boëtius…” Eene wijle scheen Gideon’s hand willens naar den eersten te tasten, dien hij ook op zijne tafel had geworpen; maar zijne keus bepaalde zich ten laatste tot een zwaren en somberen foliant, terwijl hij sprak: 'Neen, voorwaar! wat zal ik nu met den strijd om de Grieksche Helena? Ik moet ernstiger studie zoeken, zal ik dezen langen dag ten avond brengen.”

Maar die dag zal hem niet zoo overlang vallen, want de deur gaat open, en hij krijgt bezoek; hij ziet op; schuift zijn stoel terug en de Kanselier staat voor hem, die hem vriendelijk de hand toereikt, en toen hij was opgestaan, hem met goedheid omhelst.

»Gij hier? Gij zelf, heer doctor! Zóó spoedig? Dit overrast mij; dit… dit ontstelt mij gansch.”

Dat was ook zoo; en zoo de Kanselier de sterkte kwam aanvallen, was een verrassen, als dit, zeker naar den regel van goede krijgskunst. Bij zoo eene ongewachte verschijning kon het den jongen man falen aan gevatheid van geest; zijn bloed en zijne zenuwen moesten meer in beweging zijn, dan zoo hij zelve op een afgesproken uur naar den Kanselier ware toegekomen.

»Mag ik dit nemen als gunstig antwoord op mijn schrijven?” vroeg Gideon met levendigheid.

»Lieve beminde zone! ge zijt vrij al te gehaast met die vraag;