Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/107

Deze pagina is proefgelezen

»Dan ben ik reeds vanzelve van dat erfdeel vervallen,” riep Gideon met blijdschap; »want ik heb die belijdenis gedaan tot Génève.”

»Zonder mijn wil en voorkennis?” sprak Leoninus streng.

»Lieve goede heer doctor! ik meende, dat het was uit onvastheid in uwe eigene religiebegrippen, dat gij mij had laten opgroeien, zonder hierin mijne jonkheid te leiden…; en hoe kon ik denken, dat gij mij toelatende, tot Génève te studeeren…?”

»Ik meende, dat een hoofd, gevormd als het uwe en een geest, doorvoed met den geest en de vruchten der klassieke oudheid, zooveel anders aan die vermaarde hoogeschole zou te leeren gehad hebben, om die Geneefsche dweperij daarvoor te vergeten,” hernam Leoninus wat bitter.

»Gij hebt u vergist, heer! De waarheid, die uit Christus was, drong door tot mijn harte, met de stem van den godzaligen Beza, midden onder ’t bestudeeren der rechtkunde door…; het overige heb ik u medegedeeld; ik mag daarvoor geene verschooning vragen, want ik heb de wekstem Gods gevolgd, die ik meer moet achten dan den wil van eenig mensche. Hierin kan niets meer veranderd worden, en zelfs zoo het kon, ik zou het noch mogen, noch willen…”

»Arme Ivonnette!” viel de Kanselier in; »die gij op deze wijze schatten naar het hoofd werpt, die eener keizers-dochters bruidsschat konden zijn, en wie gij het hart breekt door dit terugtreden! Hoe moet zij gruwen van haar rijkdom, als zij er eenmaal den oorsprong van kennen zal…”

»God weet, dat ik Ivonnette liefheb met hart en ziel, en dat ik haar ieder offer zou willen brengen, dat ik geen aardsch geluk voor mij zelven denkbaar acht zonder haar; doch, wat er voor geëischt wordt, is meer dan ik geven mag.”

»Denk ook hierop, in welken moeielijken drang gij mij brengt; ter eener zijde mijn kind, verrijkt door uwe berooving, daar gij de naaste rechten hadt; ter andere, mijn vriend, die op het kleinkind zijner zuster al de genegenheid had teruggebracht, die hij den ouderen onthield, omdat… zij heftige sectarissen waren. Geef ik u mijne dochter, zoo brengt zij een Protestant en nog wel een aanvoerder hunner zaak een deel aan van zijn vermogen, tegen uitgedrukten wil van den erflater. Onthoud ik u mijn kind, zoo versteek ik een wees van een groot erfgoed, en toch, dien wees