Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/117

Deze pagina is proefgelezen

naar de gelukkige strooptochten van Francis Drake, of naar ongelukkige vooruitzichten in den oorlog; meer nog; zij klom en daalde niet enkel naar de berekeningen der Koningin, maar zelfs naar de gemoedstemming der vrouw. Toch was er nu eenig geld afgezonden, ondanks Elisabeth’s toenemende luim van spaarzaamheid, en zelfs Leycester’s bede, om versche troepen, »in overweging genomen.” Toch bleven nog sommigen zijner vrienden in ongenade. Walsingham zelf schreef: »zijn ambt moede te worden.” Davison, zich beschuldigd ziende door de Koningin, en beschuldigd door den Graaf, verdedigde zich tegen den laatste in een schrijven, dat ons bewijst, hoe Leycester hem had gebruikt, zooals later Elisabeth hem gebruiken zou, of wel, dat beiden hem toen reeds dien last van wederkeerige dubbelheid hebben opgelegd. Mondeling deelde Sherley mede, hoe de Koningin over het zenden van kapitein Thomas Vasavour was voldaan geweest, dien zij »een schrander en beminnelijk jongmensch” had genoemd; hoe Burleigh en Walsingham, in ’t bijzijn van den kapitein, Elisabeth’s houding tegenover Leycester met moedige oprechtheid hadden afgekeurd, en onder andere gezegd, dat de zeetochten van Francis Drake, die zij goedkeurde, eene nog meer bepaald vijandelijke handeling waren tegen Spanje, dan de titel, dien de Graaf had aangenomen in een land, waar zijne zending op zich zelf reeds genoeg aan Philips had gezegd; maar Elisabeth had toen geantwoord: »Ik kan Drake verloochenen, zoodra ik wil, en de Graaf zoude daarmede niet tevreden zijn?” (of ze dat eigenlijk niet reeds deed). »De Graaf zou met alles tevreden wezen, mits hij hare gunst behield en gesteund werd,” had de behendige pleitbezorger geantwoord, en gezamenlijk had men het zóóver gebracht, dat de Koningin berustte in de »absolute autoriteit,” waarvan zij nu de beteekenis juist kende, van Leycesters zijde zoowel als door de Staten. Alleen nog ontrustte haar de titel, en zij wilde, dat de Graaf de Staten-Generaal zou samenroepen, om over een anderen te beraadslagen. Een nieuw bewijs, met het bovenstaande, hoe hare achterdochtige ijverzucht en hare staatkunde beide het misbruik wantrouwden van een titel, dien zij zelf niet had gegeven; en toch zien wij niet, dat Leycester aan dezen eisch heeft gehoorzaamd. Hij is in Nederland voortdurend dien titel blijven voeren; heeft er tegenover de Engelsche ministers en afgezanten den rang en de rechten van ge-