Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/118

Deze pagina is proefgelezen

handhaafd, en de Koningin schijnt er in berust te hebben, schoon zij hem officiëel nooit voor iets anders heeft erkend, dan voor haar luitenant-generaal.

Toch gaf een schrijven van Burleigh Leycester een wenk, die voor eene wijle zijn blik verhelderde, en een trotschen glimlach plooide om zijn mond. Die Lord deed hem opmerken, hoe de achteloosheid van den Graaf van Leycester voor Elisabeth, den Gouverneur-Generaal benadeelde bij de Koningin; hoe zijn uitstellen, zijn gansch veronachtzamen der vertrouwelijke briefwisseling met de Koningin, zijne officieele berichten aan haar Staatsraad in de schaduw stelde; hoe krachtig en meesterlijk die ook zijn toestand schetsten, en hoe helder een blik die ook te werpen gaven op den nijpenden nood der Nederlandsche zaken. Hoe een kort, maar behendig woord van Robert Dudley aan Elisabeth, menige omslachtige verklaring van den Luitenant-Generaal aan den Kabinetsraad zou hebben uitgespaard, en hoe er naar zulk een woord met een verlangen werd uitgezien, dat zich kenmerkte in verlevendigden spijt tegen den staatsdienaar, waar het uitbleef. Dat de Graaf daarmede heeft geaarzeld, begrijpen wij. Was het ook niet om die vrijheid te verkrijgen, dat hij was heengegaan. Wij zien hier eerlijkheid en gevoel van eigenwaarde, dat men niet miskennen mag. Hij voelde zich gekrenkt als man, en te kort gedaan als echtgenoot. Moest de onderdaan zich buigen onder het onrecht, en den toon aannemen van ootmoed en van bereidwillige gehoorzaamheid; de gunsteling was weinig gestemd tot uitdrukkingen van galanterie door geene persoonlijke tegenwoordigheid uitgelokt, en de vriend vond het eene te zware taak om nog de enkele vonken eener gestorvene teederheid op te rakelen in een verbitterd hart. Zoo had Dudley gezwegen tegen Elisabeth; maar toch moest de overtuiging, dat hij haar nog zooveel gebleven was, hem streelend zijn; en het werd eene sterke verzoeking voor den staatsman, zich door eene overwinning op zijn gevoel een lichter spel te maken met de Koningin, en welhaast zou hem die overwinning noodig zijn.

Toen dit alles was overwogen en afgehandeld, liet de Gouverneur-Generaal de Engelsche heeren van zich gaan, en hield alleen zijne Nederlandsche vertrouwden met zich. Hunne raadpleging betrof eenige punten van huishoudelijk bestier, bijzonder de geldmiddelen, waarmede wij ons niet zullen bezighouden. Al-