Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/119

Deze pagina is proefgelezen

leen moeten wij opmerken, dat de Kanselier en Meetkerke op deze punten hun oordeel schenen te onderschikken aan den geoefenden blik van Reingoud, terwijl de Burggraaf als zijne âme vendue, ieder zijner uitspraken bij Leycester aandrong en in ’t gunstigst licht stelde. Ook smaakte hij zelf van die volgzaamheid bij voorraad de vrucht, door de vernieuwde gunst van den Graaf, die hem bij deze gelegenheid zeide:

»Meester Daniël! ik heb uw broeder Lodewijk, die te Londen is, aan mijne vermogende vrienden aanbevolen; de personen, die mij hier zóó trouw en met zóóveel schranderheid dienen, als gij, moeten zelfs in hunne verwanten beloond worden.” Dit zeggende zag hij met duisteren blik op Buis, die de gansche beraadslaging door met Reingoud geredetwist had, en zich scherper tegen dezen had overgesteld, dan een der omringenden het nog had gewaagd. Reingoud had het gedragen met eene zekere koude laatdunkenheid, die Buis nog meer had verbitterd dan een grof woord, en het kwetste den hoogen Hollandschen heer diep in het hart, dat de Brabandsche gunsteling zulk een toon van overwicht tegen hem aannam. De Burggraaf had met eene zekere angstige onrust hunne snijdende woordenwisseling gevolgd; Buis was zijn eerste bondgenoot, Reingoud zijn meester; het kiezen zou hem moeilijk zijn; maar zijn hart werd verlicht, toen hij den laatste, bij het verlaten van het kabinet, Paulus Buis zag volgen en hem zeggen:

»Kom, heer Buis! wij kunnen nóg vrienden zijn! In ’t stuk der financiën zult gij zeker gebruikt worden.” Het antwoord van Buis had de Burggraaf niet gehoord, daar Reingoud juist omzag en hem toewenkte, zich met Meetkerke te verwijderen. De Kanselier was dus nog alleen teruggebleven bij den Graaf, en het scheen hen te zamen niet aan stof tot onderhoud te ontbreken, want eerst een half uur daarna trad Leycester met zijn Gelderschen raadsman aan de zijde den kring van zijn hofgezin binnen. Er lag strenge ernst op zijn gelaat, en zijn voorhoofd ontplooide zich niet, toen Essex, die hem heden nog niet had gezien, hem met eenig ceremoniëel kwam begroeten en de hand kussen, en sir Philip Sidney met zijne gewone goede luim hem had gebeden: »nu de staatszorge wat aan zij te zetten en de stralen van zijn vernuft te laten uitschitteren, om der anderen beschroomden geest tot wat vrijmoedig schertsen uit te lokken, als veelmalen in die namiddag-ure zijn gewoonte was.” De Graaf antwoordde alleen, dat hij zich