Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/12

Deze pagina is proefgelezen

land, was onder gansch andere verschijnselen aangevangen, en moest van andere beginselen uitgaan dan deze. Zij voelde en begreep, dat de strijd, die in Nederland was aangevangen tegen Spanje en de pauselijke oveheersching, een strijd was voor haar; zij achtte zich niet als een van die kerkgenootschappen, die voortaan vrije oefening zouden hebben in Nederland, maar zij hield zich bestemd de heerschende Kerk te zijn in Nederland; zij wilde niet slechts de eerste zijn, maar zij wilde de eenige worden; zoo zeker zij hare leer de eenige ware dacht, waarlijk gegrondvest op het zuivere Woord Gods. Zij had zoo weinig een denkbeeld van verdraagzaamheid, als zij die voor zich zelve niet had gevraagd en niet had verkregen; haar begin was een aanval geweest tegen dwalingen, waarom zoude zij andere dwalingen nevens zich dulden? zij had haar strijd begonnen uit liefde voor het onvervalschte woord der Schrift, zij zou dien strijd doorzetten, zoowel waar zij die verminkt zag door priesterdwang, als waar zij die willekeurig verwijd zag door vrijgeesterij. Zoo moest zij hare leer vaststellen voor leeraren en leeken beiden; zoo moest zij eene kerkenordening willen, die hare uiterlijke belangen regelde en hare geestelijke eenheid bewaarde. Zoo vroeg zij Synoden, algemeene en bijzondere; zoo vormde zij zich klassen en gemeenten, ondergeschikt aan hare uitspraken; zoo gaf zij niet een magistraat het hoogste gezag over zich in handen, maar eischte een onafhankelijk kerkbestuur, en vertrouwde alleen hare belangen aan hare dienaren en ouderlingen, door haar zelve beroepen en aangesteld. Der gemeente dier Gereformeerde Kerk, die zich te Utrecht de bestolene noemde, omdat zij niemand in haar schoot toeliet, die hare belijdenis niet had beleden, en zich niet begeven had onder hare tucht, of de consistorische naar haar kerkenraad, moest, als vanzelve spreekt, eene gemeente als die van St. Jacob tegen zijn. Eensdeels omdat zij hare ruimere beginselen vrijgeesterij moest achten; anderdeels omdat deze verdeeling hare kracht verzwakte, in eene stad waar nog altijd die tot Rome hoorden, zoo velen waren. Zoo stelde ze dan Duifhuis eene vereeniging voor, die hij niet aannam, en uit den aard der zaak niet aannemen kon, zonder voor zich en de zijnen afstand te doen, juist van de beginselen waarvan hij was uitgegaan, even weinig als het van hen te vergen was, bij die vereeniging de hunne op te geven.

Duifhuis betuigde: »dat hij het nog ontijdig achtte, hunne ordre