Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/122

Deze pagina is proefgelezen

ze waren zóó geheel het eigen van edellieden van hun tijd, en van Elisabeth’s hof, dat het in waarheid hunne verbazing moest wekken, den jongen Lord zoo streng te hooren berispen over zijne zucht naar een zeldzaam voorwerp van weelde, en dat die berisping nog daar te boven op hen terugviel; schoon wij overtuigd zijn, dat het eene grieve was, die hij lange reeds tegen hen in het hart droeg.

»Zoo we nog een van de Puriteinsche predikers onder ons hadden!” fluisterde een hunner.

»Niemand is hier dan master Douglas; zou die de puriteinsche hagelbui over ons werpen?”

»The poor knave is er wel onschuldig aan. Ziet gij dan niet, dat hij in dien hoek zit te slapen?”

Wat Essex aanging, hij was eene wijle overbluft door het onverwachte van den aanval, die hem te vreemder was, daar Leycester de gewoonte had met hem om te gaan, op de wijze van sommige zwakke vaders met hunne bedorven zonen, en zijne scherpheden dikwerf verdroeg met een geduld, dat toch wel niet in vaderliefde moet gezocht worden; maar hetzij uit verrassing, hetzij uit eenige bewustheid van ongelijk, en van het gevaar om zulke luim te tergen, ditmaal antwoordde de jeugdige Lord met wat omzichtigheid:

»Heavens, Mylord! ieder is op zijne beurt zeventien jaar. ’t Is mijne schuld niet, dat ik het nu ben en dat ik den aard heb van mijn leeftijd! Dat de anderen mij navolgen, mogen zij verantwoorden; maar dit wete ik, Mylord! dat, zoo ik fijne handschoenen deed komen uit Engeland, het niet is omdat ik vreeze den ijzeren handschoen der ridderen te schoeien, zoo haast Uwe genade mij dat zal gunnen.”

»Dat zal wezen zoo spoedig het zijn kan, en te eer,” fluisterde Leycester hem in »daar ik wete dat de ledigheid hier u tot dwaasheden voert.”

Essex verbleekte een weinig; zijn geweten was niet zoo zuiver of hij vreesde ontdekkingen, die Leycester’s misnoegen rechtvaardigden, ook antwoordde hij alléén met eene bescheidene buiging daarna, om den Graaf van dit onderwerp af te leiden, hervatte hij:

»Mylord! onder de geruchten die hier omgaan, sinds er brieven uit Londen zijn aangekomen, is er ook een, dat hier met veel blijdschap vernomen wordt, en grootelijks als gewenscht wordt