Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/127

Deze pagina is proefgelezen

prezen, en al ware dit niet geweest, Essex, die hem zag zegepralen op het besluit van den Graaf, was in zijn zoetsten, in zijn besten wensch gedwarsboomd; — ook riep hij met zijne bitse ruwheid:

»Mylord! mijn vader! Daar, waar het mijne moeder geldt, luister toch niet naar den neuswijzen raad van een koudbloedigen philosoof, die zijne eigene beminnelijke gemalin uit koudheid of uit politiek niet openlijk erkennen durft!”

»Robert! Robert! zijn dat woorden voor onze tegenwoordigheid en tegen uw nobelen neef!” riep Leycester, want hij zag Philip Sidney besterven als een doode, en eene wijle buiten staat om te spreken; eindelijk toch hervatte Sidney zich, en zeide:

»Mylord van Essex! Ik zoude u rekenschap vragen van dit woord, zoo gij het recht hadt, de ridderlijke sporen te dragen aan uwe satijnen laarsjes; nu zal ik alleen deze kindertaal aanmerken voor wat zij is; zoo uw verstand rijp genoeg ware, om een recht begrip te hebben van mannenplicht en manneneer, ge zoudt dus onnadenkend niet hebben gesproken.”

»Mylord! Mylord! om Gods wil! laat mij mijne sporen verdienen!” riep Essex hartstochtelijk, »opdat ik sir Philip rekenschap geve met den degen in de hand!” Doch plotseling zich in gansche verbijstering omkeerende tot Sidney, riep hij: »Doch wat wachte ik? ik drage een degen, en gij zult het weten, sir! school-pedant!”

Verschrikt over die onbezonnene drift, grepen Sidney en Reingoud beiden hem bij den arm, opdat Leycester de heftige beweging niet zonde zien; — dan het was te laat. De Kanselier, die even na Reingoud was binnengekomen, had zich achter Leycester’s stoel geplaatst, en een paar woorden met dezen gewisseld, die daarop, als herinnerde hij zich iets, de hand aan het voorhoofd had geslagen; nu sprak Leoninus, op Essex wijzende:

»Uwe lordschap ziet hieruit reeds, hoeveel kwaads eene Helena brouwen kon in uw Troye, sinds alleen het vraagstuk harer komst de hoofden dus verhit.”

Plotseling hoorde men Leycester’s stem luid en gebiedend:

»Mylord North, als maarschalk van ons huis! Vraag Robert Devereux, Graaf van Essex, den degen!”

»Genadige Lord! mijn oom!” sprak Sidney zacht. »Nu moet ik voorspraak wezen; Essex is immers nog een knaap, — dit is te streng, dit niet, om mij!”