Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/13

Deze pagina is proefgelezen

in zijne kerk in te voeren;” (was het dan de tijd voor zijne vrijheid?) maar hij bood hun de hand der vriendschap en stemde toe, in de hoofdzaak der leer niet met hen te verschillen; het verschil was echter grooter, dan de goede pastoor dat licht zelf heeft kunnen peilen; getuige ten minste zijne verwondering, toen ze hem Beza’s geschrift over het ketterdooden deden inzien, en zijn gevoelen daarover vraagden. »Is dat uwe meening, zoo moet mijne ziel uit uw raad blijven, en ik begeer met de zoodanigen geene gemeenschap te houden,” was het scherpe woord zijner verontwaardiging over hunne onvrijzinnigheid. Na die mislukte poging van vereeniging werd de scheuring wijder en de bitterheid der consistorischen uitte zich in vervolgzucht, die in het kleine liep en toch zoowel had willen ingrijpen in het groote. Zij riep de Hollandsche kerkdienaren, zij riep het rechtzinnig Oost-Vriesland te hulp. De delfsche Arnoldus Cornelius en de Oost-Friesche Menso Alting veroordeelden eenparig Huibert’s leer- en handelwijze. Van toen aan was hij 'libertijn en papist,” niet wettelijk beroepen door de Gereformeerde Kerk of door haar bevestigd. Dit zeker was waar; maar had hij het noodig, als niet van de hunnen zijnde? Als het, helaas! gewoonte was geworden bij de Protestantsche geschillen, begonnen zij tegen hem te prediken, zijne handelingen na te gaan, en hem daarvan rekenschap te vragen. Den nooddoop van een kind bij de geboorte, dien hij goedkeurde en geldig hield, rekenden zij hem tot een gruwel; de herdoop van een ander kind in de Roomsche Kerk, waar hij op zijn kansel afkeurend tegen vermaand had, zonder andere pogingen om het onherstelbare te herstellen, wekte hunne hoogste verontwaardiging op, en dat kon niet anders, omdat zij hem gingen meten naar hun maatstaf, en niet naar den zijnen. Ze zonden, als de eerlijke Bor het getuigt, »spionnen onder zijne prediking, om hem in foute te vinden,” en dat was te meer onnoozel een maatregel, omdat hij niet gehouden was aan hunne rechtzinnigheid, en ze macht noch recht hadden te oefenen tegen hem. [1]

Een tweede leeraar, Erasmus Bakker, was hem intusschen door

  1. Zoo wij zijne geschiedenis schreven en niet die zijner gemeente, zouden wij voor en na nog veel hebben moeten bijvoegen, wat zijn persoon betreft; liever zij ons dit tot afzonderlijk onderwerp.