Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/135

Deze pagina is proefgelezen

broer op den hals te laden! Die feiten konden samengelijmd uitkomen, en ’t kon mij schade doen bij mijne schoone… en dan Douglas! Zou ook de Puritein gebabbeld hebben, om "zijn gemoed te ontlasten?" De jongen is tot zoo iets in staat. Ja zeker! dit komt mij van hem! Zoo ik het wist, ben ik in staat hem uit te dagen, drie prikken van hem op te vangen, mijn degen edelmoediglijk in de schede te steken, en hem die druppelen bloeds eeuwig op het geweten te laten. Dat zou genoeg zijn om hem gansch zot te maken, de predikanten helpende; hij is het al over de helft; eigenlijk moest ik medelijden met hem hebben, ’t Is klagelijk: bastaard te zijn, en nog klagelijker: puritein te wezen! Voor één ding is deze ure gevangenschap nuttig; ik heb mij kunnen ontschuldigen bij hopman Leoninus van het tweegevecht. Ik was blij met het voorwendsel! Het ging niet wèl! Den degen trekken tegen den broeder, als men een liefde’s uur wacht bij de zuster op denzelfden dag! Dat kan niet! En de goede hopman zal bewogen zijn met den dwang van mijn toestand, dien ik hem zóó deerlijk heb geschetst: mishandeling van een stiefvader, stilzwijgende vertrouwd aan zijne edelmoedigheid, een fraai thema, dat mijn neef, de dichter, uitwerken kan tot eene elegie! Ik geloof dat ik Sidney haat, en ik weet eigenlijk niet, waarom? Het zal zijn, omdat de halve wereld hem een mirakel prijst, en dat ik nooit nog eene fout in hem ontdekt heb, dan zijne schoolwijsheid. Ik, die anders dichtkonst en letteren liefheb, den man haten, die ze zoo overtreffelijk oefent! De eenige, wiens vernuft nog wat vreugd brengt in onze huishouding, vol presbytersche-huilebalken en staatswijze Dutchmen. Ik geloof dat ik Sidney haat, omdat hij zulk eene beminnelijke vrouw heeft, en het verbergt, om de wille der Koningin. Ik heb eens haar zakdoek opgeraapt en haar de hand gekust. Lady Sidney is de lieftalligste vrouw in Engeland, na mijne moeder; en die twee onridderlijke mannen doen, of ze zich die vrouwen schamen, alleen om die zottelijke ijverzucht van de Koningin! Ik moest Leycester zijn; ik zou Elisabeth andere manieren leeren. Ik zou alle ladies van ’t hof omhelzen, daar zij bij was; en als zij pruilde, zou ze mij in maanden niet weerzien; mij dunkt dat moet helpen bij zulke vrouwen. Maar ik wil geene minnares met rood haar en rimpelig vel! Ivonnette’s lokken zijn git zwart en glad als staal, en hare hals, satijn voor het oog, fluweel bij het aanraken der lippen!”