Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/147

Deze pagina is proefgelezen

Leycester hem heenvoerde, — eene jonge vrouw die reeds veel leeds had doorgestaan, en licht niet gansch zonder schuld. Gescheiden van een echtgenoot, wiens woestheid meer dan eens haar leven had bedreigd, aan wiens poging tot vergiftiging zij pas onlangs ontkomen was, leefde zij in een dubbelzinnigen toestand, die, ondanks al het schitterende van hare omgeving, van hare jeugd en van geboorte, haar meer een voorwerp maakte van medelijden, dan van benijding. Leycester had veel goedheid voor haar, en zij bewees hem soms den dienst, bij zijne feesten vóór te zitten met haar geest en hare bevalligheid. De Graaf had haar de kennismaking beloofd met den held van den dag; doch wij gelooven, dat die, wat meer à distance, lichter hare bewondering zoude behouden hebben. Het spiegelgevecht der galanterie, dat de Prinses met hem aanving, was niet het terrein, waarop die man zijne rijkste lauweren kon oogsten.

»Ik zal uwe gemalin de beste vergoeding schenken, die ik weet, sir Marten! Sir Philip! my cousin! gij hebt, vreeze ik, reeds eene Meikoningin gekozen?” vroeg Leycester dezen.

Maar Philip Sidney had niet gekozen. Met een ernstigen, zelfs wat somberen blik, stond hij aarzelend en besluiteloos, en toch was Martina op weinige schreden afstands van hem. Hij hield den blik van haar afgewend; zij sprak en schertste met de mannen en vrouwen, in wier midden zij zich bevond, met eene gejaagde overspanning, die anderen opgewonden vroolijkheid scheen, maar die van geene rust getuigde.

»Ik wacht Uwer lordschap's beschikking over mijn persoon!” hernam Sidney vast en met eenige verheffing van stem.

»Zoo bidde ik u — Mylady Schenk!” fluisterde Leycester.

Toen zich keerende tot den jongen Graaf Lodewijk van Nassau, in wien hij altijd een zeker welgevallen had, en van wien hij eens, had gezegd: »hoe klein hij ook is, ’t is een van de ernstigste en wijste jongelieden, die ik nog ooit toesprak,” legde hij dezen de hand op den arm en zeide zacht:

»Liefste Graaf en dear cousin! Ik moest bij de keuze eener dame voor u denken op uw rang, waar gij licht enkel op uwe jeugd zoudt willen zien: de Gravin van Nieuwenaar wacht uw arm.”

»Mylord! ik gehoorzaam; het is niet de eerste maal, dat ik mijn lust offer aan den plicht.”

En de jonge Graaf wierp een vriendelijken blik heen naar Mar-