Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/15

Deze pagina is proefgelezen

nius van Harlingen in zijne plaats, en welhaast vernieuwden de Gereformeerde predikanten bij dezen en zijn medebroeder de pogingen tot vereeniging, en verkregen van hen en van de overheid eene minnelijke samenspreking, om, indien mogelijk, het eens te worden; maar ook hier stuitten zij op de vroegere bezwaren en kwamen toch tot de vreemde verklaring: »dat zij weerzijds op elkander’s leer niets te zeggen hadden,' want indien dit ware, waartoe dan over elkander’s gevoelens zich zoo ontrust? De Gereformeerden, die de vereeniging met den meesten ernst wilden, schijnen bij deze gelegenheid van rekkelijkheid de blijken te hebben gegeven; voor ’t minst werd het punt der praedestinatie met alle hare consequenties een weinig op zijde gelaten, om den vrede te houden, schoon er over de geloofsbelijdenis en den catechismus werd geredetwist, dat naar mij toeschijnt, een weinig afdoende redetwist moet geweest zijn, daar alleen Elkonius den laatste goed schijnt gekend en begrepen te hebben, en deze onderwijzing, die de hoogste waarde had voor de Gereformeerden, van ongelijk minder gezag moet geweest zijn voor hunne broederen van de onbeslotene gemeente. Hoe het zij, het leidde tot geene toenadering, en de magistraat bracht die niet naderbij door te verklaren, dat hij in ’t stak van discipline en kerkordering geene verandering wilde gemaakt zien. Nog eenmaal waagden de predikanten der consistorie eene poging bij den Prins, die door tusschenkomst van Utrecht’s regeering opnieuw vruchteloos bleef, en toen schenen zij den strijd wel voor goed op te geven, gelijk ook de tijden hunne wenschen niet gunstig waren. Die worsteling tusschen het meesterschap der regeeringen, in het bestuur van de Kerk, en de zucht van predikanten en Gereformeerde leeken naar een vrij kerkbestuur, hadden zich ook meermalen elders geopenbaard en hadden tot menigen twist aanleiding gegeven, die, voor den Prins of de Staten gebracht, wel eens in een nederlaag waren verkeerd, — die wel bewezen, hoe de Statenpartij er toe neigde, om het gezag te hebben in de Kerk. Zij voelden zich dus gedrukt en ongerust, en intusschen wies de St. Jacobskerk, niet slechts in de stad, maar zelfs in de provincie Utrecht met toenemende kracht, bovenal toen Taco Sijbrandsz. de opvolger was geworden van Elkonius, die een beroep naar Breukelen had aangenomen.

Taco Sijbrandsz., een vrome geleerde, die in Friesland op bijna