Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/151

Deze pagina is proefgelezen

kondigden het »feest” aan, en men keerde terug naar het Duitsche huis. In de eetzaal was een vorstelijke maaltijd aangericht: pauwen, zwanen, faisanten, kalkoenen en ander gevogelte, in hunne natuurlijke vederen op de tafel pronkende, gaven daaraan eene sierlijke kleurenpracht, die reeds het oog verraste, eer zij den smaak streelden. De kostbaarste wijnen, die in het tijdperk bekend waren, de vreemdste gerechten der Engelsche keuken, werden beurtelings in kwistigen overvloed rondgediend. Maar hetgeen door ongewoonheid en pracht het meest de aandacht trok, was ook hier weder het gebak en suikerwerk, dat in allerlei vorm, bijzonder van wilde dieren, luipaarden, draken en leeuwen, werd aangeboden. Voor onze bekenden onder de gasten willen wij hopen, dat de verscheidenheid en de vreemdheid der spijzen hun eene afleiding moge geweest zijn, zoo geene vergoeding, voor verdriet of verveling; want daar de maarschalken hen geplaatst hadden naar rang, is het niet te denken, dat die schikking tegelijk hunne eerzucht en hun hart zal hebben voldaan. Ridder Schenk voor het minst voelde zich gansch niet op zijn gemak, tusschen de prinselijke heeren en vrouwen, in wier midden Leycester's onderscheiding hem plaatste, en ook Paulus Buis had zich zeker, zeer van harte, een plekje lager aan ’t lager einde getroost, mits hij ontslagen ware geweest van zijne geburinnen, deftige echtgenooten van Utrecht's hoogste magistraatspersonen; terwijl juist de Gravin van Nieuwenaar een zonderlingen blik van benijding heenwierp op diezelfde dames. Alleen Hohenlo, — en hij dankte het den fijnen tact van Leycester, die zulke middelen niet licht veronachtzaamde, om belangrijke vrienden te winnen; — alleen Hohenlo had de edeldame naast zich, die hij zich zelf zou gekozen hebben: Maria van Nassau, Vrouwe van Buren, dochter van Prins Willem, uit diens eerste huwelijk; — eene Prinses, die hij ernstig het hof maakte, en wier hand hij ten laatste verkregen heeft. Doch terwijl zij eten, verlaten wij ze, en zien we even om naar het volk, waar het zich, nog minder benijdend dan nieuwsgierig, verdringt rondom de hofwoning.

»’t Is toch een hoog en statelijk heer, onze Gouverneur-Generaal!” sprak een burger. 'Hoe hij zich draagt onder al die vorsten en prinselijke heeren! Slechts een Graaf, en toch is het wèl te zien, dat hij de oppergebieder is.”

»Slechts een Graaf! Een Graaf als Leycester is in Engeland