Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/155

Deze pagina is proefgelezen

volgd worden, zijn geene goede opwekking tot treffelijke daden; en onze jonge luiden trekken morgen te veld!”

»Ik voor mij, ridder! zoude liever eene goede uitvoering zien van uw herderlijken dans en beurtzang, die den strijd afbeeldt tusschen rede en passie!”

»Gij vleidt, Rogers!” zeide Sidney, die op dát woord sterk kleurde. »En toch, wees gedankt voor de herinnering: zij kan te pas komen! Geloofd zij Apollo! De mommerij is afgeloopen en men bereidt zich tot den dans!” en hij verwijderde zich van Rogers.

De Graaf van Leycester had intusschen eenige hoffelijke woorden gewisseld met de aanzienlijkste dames, en vooral ’the Lady of Buren' en Hohenlo, die hij samen vond, eene fijne aardigheid gezegd, doch de Hollandsche heer beantwoordde dat met nieuwe strakheid, en de Graaf ook voelde zich nu gekrenkt en gaf den stuggen krijgsman voor heden op. Kennelijk intusschen was er eene soort van scheiding tusschen de openlijke en heftigste vrienden des Graven, en een ander gedeelte van zijn aanzienlijk gezelschap. De eersten verzamelden zich het meest rondom de Prinses de Simeye en de Paltzgravin; de anderen schenen sterk hun hof te maken aan de Gravin van Nieuwenaar. Paulus Buis was van de laatsten, schoon ieder hem voorzeker bij de eersten had medegerekend, uit aanzien der gunsten, die de Graaf hem nog dagelijks bewees, en van den invloed, dien hij terstond bij Leycester had geoefend. Die scheiding schreef Leycester toe aan de onmin tusschen den Keurvorst en Nieuwenaar, die den laatste zelfs eene oorzaak was geweest, zich van het feest te verschoonen, en den geheimen naijver der dames vond hij meer een glimlach waard dan een hoofdschudden.

Wij moeten even zeggen, dat de vrouw van den Kanselier zich uitnemend vermaakte, en zich met hare gewone levendigheid uitliet over het »wonderheerlijke feest,” waarvan zij het in ’t geheim bejammerde, dat ze er hare Ivonnette »om redenen” van had moeten onthouden. En zeker! het won Jacoba hare gunst niet als toekomende schoondochter, dat zij daarin zóó weinig deel scheen te nemen, en telkens met kennelijke schuchterheid naar Elias omzag, als zocht zij bij dezen rust en bescherming, tegen al dat gewoel. Jacoba voelde zich hier al zoo weinig thuis, als aan den arm van Barbara Boots.