Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/156

Deze pagina is proefgelezen

De Graaf van Leycester had weer Reingoud opgezocht, en zeide hem:

»Ik zag u daar, sprekende met eene treffelijk schoone dame, wie mag ’t zijn? Toch niet mevrouwe Prouninck, die ik nog niet heb kunnen uitvinden, schoon uw kliënt — haar man — mij uitstekend gevalt? — ’t Blijkt een notabel man, die gebruikt moet worden; doch wie was your partner van zooeven?”

»Die met dat kleed van blauw zilver- brocade, die nu spreekt met Graaf Lodewijk Willem, en met Lord Essex?”

»Juist die! Zie hare manieren, nu zij spreekt en naar ons heenziet, die zachte en schrandere oogen herinneren mij aan mijn nicht Catharina Gray! Wie is ze?”

»’t Is de Helene van onzen Burggraaf!” hernam Reingoud, wat gedwongen lachend; want hij leed onder die aandacht van den Graaf.

»En men zegt, dat gij in anderen dagen een Paris zijt geweest! lachte Leycester.

'Geweest is een hard woord op het punt van vrouwengunst, Mylord!” hernam Reingoud, die hem dit woord moest teruggeven, al had het zijn laatste moeten zijn. »Zoo zij nu niet al haar aandacht gaf aan den jongen Lord Essex, zou ik mij de vrijheid bidden, haar voor te stellen.”

»Neen! ’t Is onnoodig; ik zal haar zoo straks wel toespreken; maar gij, bega geene gekheden! want schoon wij heden leven onder de leus van het Hony soit qui mal y pense, zou ik u later niet redden kunnen, indien…” De Graaf fluisterde hem Italiaansch in het oor. Reingoud dwong zich een glimlach af, maar het was een pijnlijke, en hij werd als op de folterbank gespannen; want Leycester, die gaarne op gemeenzamen toon sprak, en dat toch niet deed met ieder, hield hem terug, en hij zag sir Philips naderen tot Martina, en hij had voor ’t minst de derde willen zijn bij hun onderhoud.

»Uwe kleine ziet er lief uit!” vervolgde Leycester. »Very nice! Wat schuchter en nonachtig, maar dat is beter in eene jonkvrouw, dan te groote vrijmoedigheid. Zij is vernuftig als… eene kleindochter van u. Zij heeft mij een paarmalen geantwoord met veel juistheid, schijnt zich echter beter te verstaan op de kerkvaders dan op de fabelleer, dat ik niet voor groote schade acht. Ik had slechter smaak in Douglas gewacht. Poor Douglas!' De Graaf zuchtte even, »Ik wenschte, dat hij te helpen ware!”