Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/164

Deze pagina is proefgelezen

Zij zag hem aan met een blik van diep verwijt. Had zelfs hij haar niet begrepen?

»Daarbij,” vervolgde hij zachter, »uw vriend streed met den wil, u te gehoorzamen, en den drang van zijn gemoed tot ongehoorzaamheid, en nu, daar gij dit weet, nu gij mij dit vergeeft, als ik hope, wil met mij deze zaal binnentreden, daar wij veilig zijn voor stoornis, en nog het verdere hooren!”

Zonder te antwoorden, liet zij zich door hem voortleiden. Haar tred was onzeker, en zij zag niet op; zoo vaak zij had moeten spreken, trachtte zij vastheid te geven aan hare stem, maar eene lichte siddering in den toon, verraadde telkens hare heftige aandoeningen. Hij daarentegen scheen met opzet alles te vermijden, wat den schijn kon hebben van hartstochtelijkheid. Zijne stem was diep ernstig; zijne houding vast en kalm; zijne woorden scheen hij met omzichtigheid te kiezen, en toen zij nederzat in de hooge eenzame raadszaal, door slechts eene enkele wastoorts verlicht, bleef hij staan op eenigen afstand, den arm geleund op den rug van een der zitten. Toen even op haar ziende, sprak hij:

»Ik heb onrecht tegen u gepleegd, vriendin mijne! en dat is niet te herstellen, dan door algeheele openheid. Na een woord als dit, is het niet meer de vraag, om tot u te spreken in de zoete tale der hoffelijkheid, die meer behaagt door haar klank en minder beduidt door haar wezen. Ik heb daarmede alreede te veel gezondigd; want onnadenkend de maniere volgende, die wij ons aan ’t Hof hebben gewend, heb ik tegen u in onzen omgang den toon gevoerd der galanterie en der courtoise-teederheid, die voor nietwes gehouden wordt in het hoofsche verkeer, dan voor eene vorme van beleefdheid; doch die, waar ze meer zeldzaam wordt gehoord, kleur en beteekenis heeft van de teederste passiën. Gij moest ze dus verstaan; en als waardige en nobele vrouwe, die gij waart, zoo haast gij mij verrader geloofdet aan de plichten der trouwe en der vriendschap tevens, hebt gij den onomstootbaren scheidsmuur van uw wil gezet tusschen u en mij. Neen! Laat mij uitspreken! Deze verklaring is noodig. Toen ben ook ik gekomen tot nadenken over mij zelven, en bevond in mijn harte voor u die waarachtige broederlijke liefde, en die trouwe belangstellende vriendschap, die met eer en plicht konden bestaan, slechts dat ik ze onvoorzichtiglijk had uitgedrukt in de hoofsche vleitale, en dat dus uw vonnis gewezen was naar schijn