Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/165

Deze pagina is proefgelezen

en niet naar recht. Doch de uitgebannene waagde geene poging, om u het verschil te doen opmerken; lange genoegde hij zich te berusten, uit eerbied voor u, en uit schroom, als zich diens ondanks toch niet vrij kennende van schuld!”

Zonder nog zijne bedoeling te raden met deze bekentenissen, dankte Martina hem voor de fijnheid, waarmede hij voor haar zelve als wegslook, onder een misverstaan, een hartstocht, die niet werd beantwoord; zij dankte hem, zooveel als eene vrouw danken kan voor een onbeantwoord gevoel. Ook toen hij het woord ’schuld” uitsprak, sprak zij met eene mengeling van bitterheid en weemoed:

»Waar mijne simpelheid dus linksch een oordeel had gewezen, sir Philip! was uwe schuld wel zeer gering, — o zekerlijk! zeer gering.”

»Neen, mevrouwe!” viel hij in. »Een man mag niet onvoorzichtig zijn, waar het der vrouwen teerste belangen geldt; daarmede mag hij niet spelen, zelfs niet het luchte spel der galanterie. Een ridder mag de keurs, met zijde en kant omhuld, niet wagen aan dezelfde proeve, die hij tegengaat met eene gepantserde borst; en waar hij het dreef zonder achterdenken, daar drukt het hem, met den looden last van eene zware fout. Diep voele ik mijn onrecht, en had voor mij zelven noodig, u dat toch te zeggen; en dus, uwe vergiffenis verkregen hebbende, zoo al niet verdiend, zou ik het verdere hebben aanbevolen aan Hem, die dwalingen weegt in de weegschale van het berouw. — Alleen uw gebod was mij eene hindernis, schoon niet uitgesproken door uw eigen mond, voerde het absoluut geweld over mijn wil; — ik zweeg; — maar sinds ik gezien heb, door welke verstrooiingen gij den verdrevene uit uwe nabijheid nu ook verdrijven wilt uit uwe geheugenis, nu moet ik spreken; want nu is het mij klaar, dat gij het ergere inroept van wat gij weren wilt.”

Onwillekeurig liet de ridder hier meer kennis van haar gemoedstoestand doorschemeren, dan die, waarvan hij was uitgegaan; en Martina, zoo zij het opmerkte, leed te veel, was te eerlijk van hart, om zich te verweren met de dubbelheid eener coquette.

»Neen, sir! neen! Zeg dat niet!” riep zij snel. »Dit alles tuimelt om mij heen en verlustigt mij de oogen; het brengt het hoofd in duizeling, maar het komt niet in het hart; — dat andere brandt op de ziele, dit vermoeit alleen de zinnen; — dat andere