Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/166

Deze pagina is proefgelezen

drukt het gemoed en benauwt de consciëntie, dit mat de leden af en maakt het insluimeren licht; — dat andere beneemt zelfs de verpoozing van den slaap, dit kreukt slechts mijn feestgewaad; — dat andere verscheurt het hart, dit is slechts dwaasheid; — dat andere is…,” zij boog het hoofd dieper, en hare bleeke lippen murmelden slechts één woord, dat hij meer raadde, dan verstond:

»Voor eene rampzalige, als ik, kan de keuze niet moeielijk zijn!” ging zij iets vaster voort. »Laat mij, sir! Laat mij die…”

»Neen, mevrouwe! Ik late u die niet! Ik mag u die niet laten, als mijne redenen ietwat daartegen kunnen.”

»Sir Philip Sidney! sir Philip Sidney!” riep Martina hartstochtelijk. »Treed niet weder in mijn weg! Gij hebt veel kwaads gedaan! O! oneindig veel kwaads, zonder wil…”

»Omdat ik dit weet,” hernam hij, de hand op de borst drukkende, en het oog smartelijk ten Hemel gewend, »moet ik in uw weg treden, ondanks u zelve. Zoo waarachtig gevolgen en verbindingen aan eerste oorzaken blijven verhecht, en eene betrekking der ziele niet verbroken wordt, met het woord: "dit is afgedaan," zoo waarachtig komen de dwalingen die gij dwaalt mij op de consciëntie! Ik, die u door de toovertonen der poëterij te onbedacht heb opgewekt tot het leven des gevoels, dat in u sluimerde, dat wel strekken kan tot verhoogde genietingen der ziele, en der menschen natuur kan veredelen en opvoeren tot hooger zin; maar dat, onbewaakt en niet door rede ingeteugeld, een verterend vuur kan worden, dat ten laatste heur voedsel zoekt tot in de gevaarlijke woelingen der passiën. En alschoon de poëterije nevens zich heeft als een groot soelaas en eene groote kracht, zoo moet ook zij aan bedrevene hand zijn vertrouwd om, in dien strijd, een oorbaar wapen te zijn, wezende dit een jammerlijk blijk van onzen onvolmaakten staat, dat wij de reinste gaven en de eelste krachten, door misbruik verkeeren in schadelijke elementen. Zoo had ook ik u niet tot beide mogen verwekken, waar ik niet de verzekerdheid had, dat mijne hand u daarin altijd leiden kon en hoeden. En sinds het geval brengen kon en het heeft gebracht, dat gij, u van mij wendende, u begeven zoudt aan andere zijde, hebbende zulke fakkelen in ongeoefende hand, en waar ze door mij gegeven zijn, — kon ik u dus niet zien met zulk vuur spelende rondom zulke strikken, zonder waarschuwing, hoe dit branden kan, hoe gene knellen zullen!