Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/171

Deze pagina is proefgelezen

maar werp niet over allen een zelfde oordeel! Den man, dien ik u zenden zal, vertrouw dien uw gemoedsbezwaar! En nu, den Reingoud offert gij mij?” hernam hij meer opgeruimd.

»Zeker zal ik; alleen, wat zal Daniël daartoe zeggen, die wil, dat ik mij vertoonen zal op alle feesten, en die mij geboden heeft, heer Reingoud in reverentie te houden, en die geen wil meer heeft, dan den zijnen!”

»Laat dat mij over! Ik ken den weg, die tot meester Daniël’s overtuiging spreekt; en wilt gij het, men zal hem eene zending naar Engeland opdragen. Gij kunt middelerwijl uw leven regelen, naar ’t u goeddunkt, of wel zoudt gij afwisseling vinden, hem derwaarts te volgen. De Gravin van Pembroke, mijne zuster, zou uwe zuster zijn. Wat dunkt u?”

»Liever blijve ik!” sprak zij nauw hoorbaar. »Maar Reingoud…?”

»Zal berusten, als hij uw wil kent; daarbij tegen dwang en overmacht zal ik u stellen onder Mylord’s bescherming! Dit vastgesteld, mevrouwe! is het tijd, dat wij scheiden! Dit is eene scheiding voor lang, voor zeer lang; van nu aan zal ik uw wil eerbiedigen; hetzij ik keere, hetzij ik niet keere, wij moeten elkander niet wederzien! Had ik anders alles tot u gezegd?”

»Ja! Wij moeten elkander niet wederzien!” herhaalde zij vast.

»En nu, Martina! vriendin mijne! Philip Sidney had gebreken; het menschelijke was van hem niet vreemd. Vergeeft gij het hem, waar hij u leed bracht?”

»O, Philip! mijn nobele vriend!” was al, wat zij uit kon spreken.

»Zoo dan, houd van hem een trouw en wel-eerlijk geheugenis! Onze vriendschap was eene reine; bewaar haar als iets heiligs in de diepte uwer zachte ziel! Zóó kan zij ons veel blijven.”

Zij glimlachte smartelijk, en toch verhelderde zich haar blik.

»Ja!” hernam hij; »want zij kan veiligen tegen het booze, en opheffen tot het hoogere. Eene zulke vlam wil een rein altaar; zoolang die brandt zuivert zij; waartoe zoudt ge haar blusschen? De zielen hebben niet noodig zich te scheiden, waar tijd en plaatse de personen scheiden. Zij zoeken zich weder, en voegen zich samen, en de goddelijke aanblazing, daaraan ze gehoorzaamden, elkander liefhebbende, is van te zuiveren oorsprong, dan dat zij straffelijk zoude zijn voor hemelsche of aardsche macht. Bewaren wij haar, slechts ontwijden wij haar niet!”

En onder dit spreken werd het Martina wèl te moede; en