Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/172

Deze pagina is proefgelezen

schoon ieder woord haar sprak van eene scheiding, zij voelde het: dit was eene hereeniging; wat haar gedrukt had met den looden last van eene schuld, wist hij te wijden en om te tooveren tot een anker der redding. Ook hief zij het gebogen hoofd op, en haar diep blauw oog schitterde van edele zielsverheffing, toen zij tot eenig antwoord de hand op het hart leide en het oog ten Hemel hief, als riep zij Dien ten getuige van hare dankbaarheid voor zijn weldadig woord, en van hare trouw aan zijne ernstige eischen.

»En daarop neme God de Heer u in Zijne heilige en machtige hoede, vriendinne en zusters!” sprak hij. »En ditmaal niet een afscheid met de kniebuiging der galanterie, maar de kus der eerlijke broedermin!” hernam hij, en zijne lippen raakten haar even het voorhoofd.

Dus scheide sir Philip Sidney van Martina, des Burggraaf’s vrouwe. Toen hij was heengegaan, bleef zij zitten, in diep nadenken verzonken, zonder bewusteloos te zijn, toch onbewegelijk als een marmeren beeld op eene graftombe. Zij zat ook op een graf: het graf harer wereldsche vreugde; het graf van de poëzie haars levens; het graf van haar schuldigen hartstocht; maar toch niet alles, — dit, voelde zij, — moest den dood sterven, den hopeloozen dood der vermolming en der vergetelheid, waartoe zij het had veroordeeld; slechts wat het leven niet waard was, moest hier bedolven zijn, en het betere leven, waarop Sidney had gewezen, zou krachtig opschieten uit deze assche, zou de reinheid der onschuld hebben en de frischheid der jeugd. Ook zat ze niet weggezonken in het leed der rouwe, maar verdiept in het genot der oneindige hope. Toen zij eene wijle dus had gezeten, trad een man voor haar, een deftige grijsaard.

»Mylady!” sprak hij. »Ik kom van sir Philip Sidney; ik ben eerste gentleman van zijn huis. Mijn meester zendt mij, ik zoude hier eene Lady vinden van Mylord Leycester’s gezelschap, die mijn dienst kon behoeven. Ik oefen de geneeskunst, Mylady!”

»Dank sir!” sprak Martina, opstaande. »Ik heb uw dienst niet noodig.”

»Zoo heb ik bevel, Uwe ladyschap te geleiden, werwaarts zij zal gelieven. Terug naar het feest, of…”

»Niet terug naar het feest!” riep zij met een zekeren afschuw.

»Er staat eene draagkoets gereed tot uw ladyschap’s dienst. Zal ik haar derwaarts voeren?”