Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/18

Deze pagina is proefgelezen

dat zij wat anders is, dan zij schijnt — dat niet slechts haar verstand en haar oordeel zich hebben ontwikkeld onder veelvoudig voedsel van kennis, maar ook, dat hare ziel is gerijpt tot eene fijnheid en eene diepte van gevoel, die haar veel smart belooft in de aanraking met die wereld, waarvan zij te lang is gescheiden geweest, om haar te begrijpen, of door haar begrepen te worden. Vreemd schijnt het, dat, bij de hooge mate van innig godsdienstgevoel en bij de meerdere ontwikkeling en kennis, die de hare is geworden, zij zich nog zóó verkleefd gevoelt aan de vormen van den roomschen eeredienst; — zij, die den geest van een zuiver Katholicisme zoo wel had gevat! Die eenzijdigheid was het noodwendig gevolg van een kloosterverblijf, — en de overmacht van indrukken, in de kindsheid ontvangen, en die met haar waren volgroeid. En toch, — zoo ééne onder de vrouwen, — Jacoba scheen eene voorbestemde, om op te stijgen tot het aanbidden in geest en in waarheid. Dat stille denkende op dat effene voorhoofd; — die reine geestverrukking, die bij wijlen schitterde in het helder blauwe oog; — iets dieps en ernstigs tot in hare eenvoudigste bewegingen toe, dat veel meer een rijk innerlijk leven afspiegelde, veel meer een wegdroomen in een diepzinnig mysticisme, dan de behoefte aan zinnelijke en uitwendige godsdienstvormen. Maar de gewoonte en opvoeding konden sterker zijn dan de natuur, — en sterker dan allen nog is eene macht die wellicht nog op Jacoba zal inwerken.

Ofschoon in het huis van een Protestantsch leeraar, is het duidelijk, dat niemand hare overtuiging eenigen dwang heeft willen aandoen; want zelfs bare kloosterkleeding heeft zij behouden, de vulgata, een getijboek en eene Latijnsche uitgave van Augustinus” Belijdenissen liggen voor haar op de tafel. Het zijn echter nu geene godsdienstige overdenkingen, die haar bezighouden; wij merken het op uit haar woord tot Barbara; — want de trouwe verzorgster is weder met haar en ordent met nijvere hand het een en ander in het vertrek.

»Barbara! zoudt gij het zonde achten, veeltijds aan denzelfden mensch te denken?”

Barbara nam het kleedingstuk, dat zij bezig was op te vouwen, onder den arm en drukte de vuist op de tafel.

»Is ’t eene vrouw of een man, hartelief?”

»Dat moet wel om ’t even zijn,” hernam Jacoba; »maar die bedoeld wordt, is een man.”