Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/185

Deze pagina is proefgelezen

bereikt. Ik ben geen philosoof als mijn neef; maar ik heb te veel zelfkennis en te veel consciëntie. Ja, Mylord! Ja, sir! Glimlacht niet! Te veel consciëntie, om de verantwoording op mij te nemen, van eens anders levensgeluk, niet wetende, wat ik van mijn eigen maken zal.”

»O! Dan, Mylord! dan hebt gij, wel onbedacht, veel voor anderen verwoest, zonder iets voor u zelven te gewinnen!” riep Gideon op diep smartelijken toon.

Toen ging de jonge edelman op hem toe, met iets hartstochtelijks in zijne bewegingen.

»Neen, sir! Neen! Zeg dat niet! Ik weet eene haven, waar Ivonne’s geluk veiliger betrouwd is! Ik voele, dat gij in dit alles oprecht zijt gegaan. Wat gij hierin gewild hebt, is groot en van een nobel mensch. Ik voele dat te eerder, omdat gij het mij zelf niet in eene lange predicatie hebt gezegd! Ik heb het kwade tegen u gepleegd! Ik heb u beleedigd in uw persoon! Ik heb u beleedigd, in haar die gij liefhadt! Ik kan het door niets verhelpen! Ik kan het niet ongedaan maken; maar ik kan zeggen: vergeef het mij, ik heb behoefte aan uwe vergeving! En geloof niet, sir! dat die boete licht is! Mylord Leycester weet het beter: Ik had gezworen, zulke woorden nooit tot eenig mensch te spreken! Uwe hand, sir! Uwe hand! En zeg, dat gij dit zoo aanneemt!” En zijne oogen schitterden zonderling, en hij keerde den Graaf den rug toe: deze mocht niet zien dat zij vochtig waren.

En Gideon reikte hem de hand, terwijl hij sprak:

»Ik weet, Mylord! dat er naturen zijn, daarmede men niet rekenen kan, naar gewone maat. Zonder dat zoude ik u veel moeten zeggen! Daarbij, wij staan hier, jongelieden tegenover elkander; maar gij weet dat er fouten zijn, daarmede men niet enkel misdoet tegen den naaste! Ook rade ik, dat daar op dezen stond veel in uw gemoed omgaat, dat door God moge worden aangenomen! Zoo waar ik mijne hand in de uwe leg, zonder eenige bijgedachte van bitterheid, zoo waarlijk bidde ik dit voor u van den Heer, dat iedere uwer dwalingen u dus zwaar mogen wegen, opdat hun last u licht moge zijn in de jongste ure; en van u,” vervolgde hij zacht, »zoude ik wel eene belofte willen vragen, in geheugenis van de arme Ivonnette, in geheugenis van mij…!”

»Vraag!” riep Essex, zijn gevoel vermommend onder heftig-