Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/186

Deze pagina is proefgelezen

heid.

»Dat gij voortaan zoo eerlijk wilt zijn jegens vrouwen, als gij u groothartig toont jegens mannen!”

»Op mijne trouw als edelman, lieve heer doctor! Ik zal dat woord altijd gedenken, en er naar handelen, zooveel ik kan! Op meer kan ik waarachtig geen eed doen; doch gun mij eene bemoeiing in uw belang! Ivonne is niet voor u verloren; gij weet niet, wat het mij gekost heeft, u te verdringen. Nu haat ze mij geloove ik…! Sta mij toe, haar te bewijzen hoezeer gij harer waardig zijt!”

»Ik bidde u, doe daarin niets, Mylord!” sprak Gideon met zelfgevoel. »Ik pretendeere op zulke punten mijn eigen zaakverzorger te zijn, en ik kan niet de tweede wezen in een vrouwenhart; zelfs niet na den Graaf van Essex.”

De Graaf van Leycester had zwijgend toegezien, hoe dit tooneel tusschen de jongelieden werd afgespeeld, zonder er zich door iets in te mengen, de armen gekruist, en den blik nu eens op den een, dan op den ander gericht. Nu legde hij Gideon de hand op den schouder, zag met welgevallen op hem en scheen willens iets te zeggen; maar de stem van zijn kamerheer, Thomas Copely, deed zich hooren buiten het kabinet, met bede te mogen binnenkomen. De Graaf bewilligde die, en met Copely trad tegelijk een page van Essex binnen, die tot hem zeide:

»Mylord! sir Philip Sidney, die Uwe lordschap in de zaal en elders tevergeefs heeft laten opzoeken, zendt mij met dit schrijven!”

Essex zag het in.

»Triomf!” riep hij. »Wees gedankt, mijn nobele neef! Mylord sir Philip heeft zich van ’t feest teruggetrokken, en verzamelt zijne manschap: hij wil van ’t maanlicht en van den nacht gebruik maken, om af te trekken. Hij beveelt mij aan, op te zitten, en hem te vergezellen, met mijne compagnie paardenvolk: de jonge Graaf Maurits is alreede in aantocht met zijne Hollanders! Het zoude eene schande zijn; zoo hij eerder dan wij, den vijand in ’t gezicht had!”

»Dat zal dan de oorzaak zijn, dat my cousin mij dus dringend een gehoor vraagt op dezen stond?” sprak Leycester, Copely aanziende.

»Ook beval sir Philip mij te zeggen, dat hij eene kondschap van den maarschalk Pelham ontvangen heeft, nopens des vijands bewegingen in Vlaanderen.”