Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/19

Deze pagina is proefgelezen

»En verkeert gij in dat geval?”

»Voor wie anders zou mij de vraag invallen?”

»Ik zou meenen, ’t kan er een man naar wezen! Zoo ’t een zulke is, die uw liefste en bruigom kan worden, waarom niet?”

Jacoba vertrok de lip en de wenkbrauwen met eenig ongeduld.

»Gij weet wel, Barbara! dat hier van bruidegom de rede niet kan zijn; gij weet, dat ik geen anderen bruidegom toebehooren zal, dan den bruidegom der maagden!”

»Ja!” riep Barbara. »Gij zegt dat veeltijds; dat is waar; maar…”

»Meent gij, dat het zeggen hier geen houden insluit? — Meent gij, dat mijne verzuchting en mijn sterk verlangen niet altijd opgaat tot Hem, die de vreugde der engelen is! om welhaast één met Hem te zijn, als Zijne trouwe en onscheidelijke bruid, — en de dienaresse van de heilige Koningin des hemels?”

»Dat zegge ik niet; alleen meene ik, op zijn zestiende jaar weet men nog niet, waarheen onze geneigdheden zullen strekken door het gansche leven heen. Bij St. Barbara! ik wenschte, dat ik u goed gehijlikt zag, en onder de bescherming van een rustig man!”

»Spreken wij van dit niet meer, goede vrouw Boots! sinds wij: toch niet van één gevoelen kunnen zijn!” En als tot zich zelve vervolgde zij: »’t Was alleen eene uitvlucht van eene beangste consciëntie, en hope van versterking in eens anderen zwakheid. En wete ik het dan niet, dat alles, wat afleidt van Zijn kruis en lijden, afleidt van Zijne liefde? O! waartoe heb ik de veilige wijkplaats der godsvrucht verlaten, zonder roeping, op uw aandrijven? O! ik ben alreede zeer bevlekt geworden in de aanraking der wereld.”

»Juffer Jacoba! juffer Jacoba!” riep Barbara met een heftigen blos van verontwaardiging. »Wat durft gij zeggen? Zoo een ander dan gij zelve in het hart nam, zulke logentaal over u uit te spreken, voorwaar! hij zou met Barbara Boots te rekenen hebben! want het zou niet alleenlijk zijn laster tegen u, maar ook tegen mij, als die u niet eene trouwe hoedster zoude geweest zijn.”

»Ik heb het allereerst met mij zelve te rekenen, Barbara! en van datgene, wat ik mij verwijt, kondt gij mij niet vrijwaren en geen eenig mensch. Slechts de aanroeping der Heiligen en de krachtige voorbidding van de allergenadigste Koningin des hemels, — die zuivere vase van reinheid, — beschermen hier. En