Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/198

Deze pagina is proefgelezen

Hollandsche partij vertegenwoordigen. Sebastiaan Losen scheen hem geene al te sterke tegenpartij; ook was eene kleine schermutseling voor zijn vurigen geest meer behoefte dan zorg. Nog had hij eene overwinning behaald, die hem noodig dacht voor de behoeften van ’t land, en die tegelijk een persoonlijken wrok bevredigde. De admiraliteit zoude benoemd worden door Leycester, en personen van den handelstand daar buiten gesloten zijn. Zeker was het vreemd, dat, waar het handel en zeevaart gold, juist zij buiten raadpleging zouden gehouden worden; alleen, men kende hunne belangzucht, die aan eigene winsten het gemeene welvaren meer dan eens zonder schroom had gewaagd, en van die zijde was het raadzaam, dat hunne stemmen geen beslissenden toon hadden in een gerechtshof, waar misdrijven tegen de plakkaten op zeevaart en handel moesten gewogen worden. Ook in deze rechtbank zoude Reingoud den sterken arm hebben door hen, die hij er plaatsen zoude en bij de overtuiging, dat de handelsgeest machtiger zoude zijn, dan de sterkste vreeze voor de straffe; en in gedachten reeds de overtreders tellende, en zich hunne namen noemende, trilde er zeker eene der onedelste zenuwen in zijne borst, bij de hoop, hoe hij menigen vroegeren vijand zou te verpletteren hebben.

Eene wijle bleef hij zich ophouden in zijne donkere binnenkamer, en staande, over een stoel gebogen, genoot hij in stilte met schitterende oogen de zoetheden van zijn tegenwoordigen triomf, of licht nog meer, die van den toekomenden, niet vragende, wat het zijn meester had gekost. Toen verhief hij op éénmaal zijne stem en vroeg zijn knecht Samuël, of er niemand gekomen was?

»De prediker Modet en meester Steven, die Uwe Edelheid bescheiden heeft, wachten sinds een half uur.”

»Een predikant van onze heilige religie wachten in mijn huis? Onhandige linkert! Dat zoo iets weder geschiede, dan zijt ge mijn dienst uit. En gij, die toch een rechtgeloovig lidmaat zijt van de Gereformeerde Kerk, als de predikant, die u onderzocht heeft, zeide te bevinden!” en zelf naar Modet toegaande. »Wil ontschuldigen, welwaarde! ik had gezegd, alleen te willen zijn; maar lieden, als dezen, weten van geen onderscheid des persoons.”

»Ik heb mij gansch niet verveeld, heer Reingoud! en was licht niet hier zonder nut…”