Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/202

Deze pagina is proefgelezen

derd leven aangeleid, op vele punten in goeden ernst, sinds ik door Mylord Leycester mij op zulk eene hoogte bevinde.'

»Dat is dus zoo iets, als wat de dominé’s eene wedergeboorte noemen!”

»Wat de ministers hierin zeggen zouden, wete ik niet; sinds ik sta, waar ik wil, vrage ik zeer weinig naar hen, except voor den schijn uit politiek. Maar ik wete, dat… doch wat drijft mij, een als u het geheim te geven, van mijn beter ik? Slechts weet, dat ik gansch en al met het verledene gebroken heb…!”

»Dus geen van der Clijde meer?”

»Voor eeuwig weg met dien! Slechts de naam, de naam kan nog gebruikt worden. Exempli gratia in onzen briefwissel. Slechts wat voor ’t oog van den Staatsraad zou kunnen dienen, schrijft gij mij als Reingoud; het overige richt gij aan Nicase van der Clijde als voorheen, en dat om redenen!”

»Zooals ’t u gelieft. Waar die dan geadresseerd?”

»Aan vrouwe Barbara Boots voorshands tot Utrecht.”

»Barbara Boots!” herhaalde Paret, met een lichten schrik. »Hoort die tot de uwen?”

»Met lijf en ziel! zou ik haast zeggen; maar ’t is te onjuist. Omtrent het eerste heb ik mij in vroegere dagen wel eens bemoeid; de andere late ik haar gansch vrij, haar met oogluiking toelatende tot papistische oefeningen, zooveel ’t haar lust, en voor beide is ze mij zóó dankbaar, dat haar hart en wil mij toebehooren, zonder vreeze van afval. Gij weet, hoe zij Jacoba uit Braband hierheen heeft gevoerd!”

»En mij daarbij zeker bij u heeft verklaagd van ongetrouwigheid?” vroeg Paret verschrikt.

»Nu ja! dat heb ik begrepen onder de algemeene amnestie van uw verleden. Mogelijk zal ik tot het drijven van zeker ontwerp Barbara van tijd tot tijd naar u heenzenden, dan handel goed met haar!”

»Maar Barbara verleent geene amnestie! Zij heeft gezworen, nooit weer handel met mij te hebben. Zal zij tot mij willen gaan?”

»Zij heeft zooveel gezworen, dat haar niet gegund is te houden. Jacoba zou Roomsch blijven; de engel is nu op goeden weg tot wat anders, en zij ziet het aan. In hare eerste drift over mijn afval van de paperij, schold ze mij Judas. Nu dient ze mij met den ijver van een Islamiet voor zijn profeet, en ik houd zeker, dat ze martelares zoude worden voor mijne zaak.”