Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/203

Deze pagina is proefgelezen

'Maar hoe komt die ommekeer bij?”

»Ik heb haar doen begrijpen en tastbaar gemaakt, hoe nauw de zaak van Leycester verbonden is aan de mijne, en hoe des Graven heil en welvaren door mij werd bedoeld.”

»Ik zou gemeend hebben, dat ze meer Parma’s was dan Leycester’s.”

»Niet meer, sinds de bevrijding van den admiraal. Ze heeft later Treslong en mevrouwe Treslong weergezien, die Jacoba, — dat moet ik zeggen, — toen met haar wezende, hoffelijk gehandeld hebben, en dezen hebben haar, als gij denken kunt, de geestdrift voor Mylord ingeënt, zulks ik haar eenmaal tot spreken gebracht hebbende, in een geheim onderhoud terstond peilde, hoe goede winst daarmede te doen was voor den Grave en mij, zijnde ons noodig te hebben geheime en welvertrouwde personen van ’t kleine volk, daarop niemand acht slaat. Barbara had nog geen ’top” gezegd, toenmaals nog wezende met Jacoba bij Taco Sijbrandsz., toen er een heele of een halve aanslag van vergiftiging voorviel tegen Mylord. De werker daaraf, een zekere Anton Pointz, bekende bij scherpe ondervraging, die ik bijwoonde, om ’t hooge belang der zake, hoe hij gekomen uit ’s vijands landen, en gedeserteerd uit Parma’s leger, dit stuk had ondernomen op hope van hoog loon. De schalk diende wel ter dood verwezen, en Mylord had weinig reden om gratie te geven, en zijne galg was zoo goed als opgericht, toen ’t mij inviel, dat de delinquent deze Barbara toehoorde door de banden des geheimen echts. Ik was gehaast, haar daarvan kennis te geven, als gij denken kunt, met belofte van voorbede bij den Graaf. Het heftige wijfken, in den zevenden hemel, den echtelief weer te vinden, ware ’t ook met een strop om den hals, liep voort met mij tot Leysester, wien ik ten goede gestemd had. De gratie volgde onder beding, Pointz zoude zich voortaan geven tot onzen gerieve, middelerwijl Barbara zich als gijzelares zou stellen voor zijne trouw, en zich laten gebruiken tot al zulke diensten als wij noodig zouden achten. Gij begrijpt, of die koop werd toegeslagen? Gij begrijpt, oft we voortaan ook zeker zijn van de trouwe van dezen Pointz? Ik althans zou hem mijne huid niet willen leenen voor de kozerij van zijn vrouwken, zoo hij zich onderstond ontrouw te zijn.”

»Zij is toch niet bij u thuis, heer Reingoud?”

»Wees rustig!” glimlachte Reingoud. »Op heden niet, schoon