Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/207

Deze pagina is proefgelezen

in ons strijden — als wij — twee menschen in ons voelen leven?”

Leycester zuchtte.

»De oude Adam strijdende met den nieuwen mensch, of ik dat kenne!”

»Zoo is het mij, Mylord! Mijn eene beginsel is hier; het andere…, met oorlof, mijn vorstelijke heer!” Hij nam Leycester’s hand; schoof een donker en verkleurd tapijtbehangsel weg; trapte met wat kracht op den grond; een der paneelen van ’t donker beschot bleek eene deur te zijn, die zich opende, en Reingoud voerde Leycester een vertrek binnen, dat dezen deed uitroepen:

»Een oostersch paleis! Zijt gij toovenaar, mio caro?'

»Hier verkeer ik, Mylord! als de zinnelijke mensch zoo wat de overhand op mij verkrijgt, en haar deel wil van aardsch genot; doch ginder alleen, als ik denk aan mijne plichten. Uwe lordschap is de eenige, dien ik het geheim vertrouwe van mijne zwakheid! Kon ik toezien, dat my most beloved Lord de leden zou strekken op hout en steen, als ik zulke sofa’s heb en zulke tapijten?”

Hij voerde Leycester naar eene der eersten, en knielde met eene zekere gratie nevens hem neder, alleen den elleboog even geleund tegen het blauwe satijn, om in ’t spreken naar den Graaf te kunnen opzien. Die mengeling van ootmoet en gemeenzaamheid behaagde den trotschen Graaf, wien juist hier aanmatiging zou beleedigd hebben. De verwisseling van tooneel was hem lief; de verrassing trof hem aangenaam, en zijne trekken verloren van hun ernst, terwijl hij sprak:

'Indeed, my dear! Gij hebt Perzië en Indië geplunderd, om dit samen te brengen. En dit voor u alleen? Ge kost hier eene princesse brengen als par amour?'

»Neen, Mylord! Met de vrouwen heb ik afgedaan, moet ik afgedaan hebben. Alles wat ik voor vrouwen voelen kan, heb ik teruggebracht op Jacoba!” sprak hij, zich de hand op de borst drukkende.

»Nu, gij hebt u voor mij geen heilige te houden. Ik was het zelf niet in een gelukkiger tijd, schoon Lady Leycester en mijne zware plichten hier in Holland mij tot een veranderd man hebben gemaakt.”

»Fij van vrouwen!” riep Reingoud, zijne eigene gedachten vervolgende. »Zekerlijk! bij haar huist nog minder waarheid, nog