Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/210

Deze pagina is proefgelezen

Leycester nam den beker met eene zekere verwondering; hij was van goud, en de voet met edelgesteenten ingelegd.

»Een geschenk van Koning Hendrik VI!” sprak Reingoud.

»Gij waart zijn gunsteling?” en Leycester fronsde het voorhoofd.

»Vergeving, Mylord! ik was eene wijle zijn meester; maar ’t gelustte mij maar kort, een kind van dertig jaar te zien spelen met bilboquet en joujoux, en menschen te zien regeeren door schoothondjes!” En het trotsch laatdunkende zijner trekken kwam sprekend uit: »Uwe lordschap drinke met ruste, en gelieve dit voor zich te behouden, als een aandenken der eere mij bewezen! Sinds de schoone eigenaarster er het laatst de lippen aan zette, is hij als reliek bewaard gebleven.”

»De schoone eigenaarster? Eene dame?” vroeg Leycester, hem dien geledigd teruggevende.

»Deze dame!” en Reingoud liet eene veer spelen, aan de keerzijde van den bodem; een medaillon op ivoor werd zichtbaar.

»Maria Stuart!” riep de Graaf.

»Toenmaals Koningin van Frankrijk! Nu gevangene van Elisabeth.”

»Zij is schoon! verlokkend schoon!” riep de Graaf; »maar dat zal haar niet sparen; het is zonderling, dat ik heden haar beeld zie: dezen ochtend heb ik nog aan haar gedacht, toen ik aan Mylord Burleigh schreef.”

»Een woord te harer faveure?” vroeg Reingoud met glinsterende oogen.

»Neen! Om aan te drijven, dat men wat spoed zou maken met haar proces. Ik kan niet voor goed houden, dat men zich over die formaliteiten niet heenzet, die slechts tijdverlies brengen; het wordt tijd dat zij sterve!”

»Mylord! Het is niet goed, de oogen van het volk te veel te gewennen, koninginnen op het schavot te zien! Het mocht later zelf daarop eens koningen brengen, en het schaadt altijd de achtbaarheid der vorsten.”

»’t Kan zijn, Reingoud! maar zoolang deze slange leeft, verkeeren wij allen in onrust over de veiligheid van Elisabeth. Eene listige vrouw weet altijd een ponjaard te vinden tot haar dienst. Ik heb de Koningin geraden, dezen zomer tot Windsor te verblijven, daar ze minder genaakbaar is, en zoo haast het Parlement