Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/213

Deze pagina is proefgelezen

heeft meester van Barneveld het verder gebracht, dan ik ramen kon, sinds hij door zijne praktijken Uwe lordschap zelf aan het twijfelen brengt, over haar eigen gezag. Zoo waar ik eene ziele hebbe! Mijn Lord! zoo een Hollandsche spie dit gehoord had, daar zou triomf gekraaid worden in de Statenkamer! Uwe lordschap is wel zeker de inschikkelijkste en goedertierendste heer, om…”

»Bij God en St. Joris! spreek niet met zoo schalken blik van mijne indulgentie. Die van Holland zuilen er niet meer over te roemen hebben! Van nu aan zal ik somewhat plainly met hen handelen, en ze zullen nog andere dingen zien! Als William Stanley en Knowles hier zullen zijn met versche pioniers, dan zal de krijg eerst recht doorgaan, en als wij daarin winst doen, zullen wij macht hebben, en als wij macht hebben, hebben wij geld, zelfs zonder hunne subsidiën! Maar van indulgentie gesproken, zijt gij zelf het niet geweest, die mij daartoe opgewekt hebt tegenover Buis?”

»In hope, hij zou daardoor te winnen zijn!” sprak Reingoud in eene zekere spanning. 'Weet Uwe lordschap ietwat van die uitkomst?”

»Eene fraaie uitkomst! Eene fraaie winst! Ditmaal, heer profeet! hebt gij kwalijk voorspeld! Gij weet niet, wat het mij gekost heeft, niet op den eigen stond den vermetele te straffen!”

»Dat zie ik: want het gelaat van Uwe lordschap verstelt zich nog van toorn bij ’t herdenken.”

»Ik zou meenen, dat er oorzaak voor was!” hernam Leycester, en hij deelde Reingoud mede, wat wij weten van Paulus Buis.

Nooit kon die staatsman eene beleediging hebben uitgedacht, die Reingoud dieper trof dan juist een woord, dat tegen zijne bekwaamheid was gericht. Een twijfel aan zijne eer? — hij wist haar zoo bezoedeld; — aan de oprechtheid van zijn geloof? — wij weten, wat het hem zelve was; — aan zijne deugd? — hij, had op dit punt zich zelf zoo hard beoordeeld als iemand; en hij zou dit alles vergeven hebben als eenige politiek hem geen toorn had voorgeschreven; maar een aanval op zijne behendigheid kwetste hem, waar hij het teerste was en het onverzoenlijkste. Men denke, welk eene vlam van woede plotseling opleefde in die ziel, en in welk eene diepte van haat zij telkens haar voedsel