Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/216

Deze pagina is proefgelezen

voetvolk, en dat zij tegenwoordig iedere gelegenheid waarneemt, om hem in fout te vinden; maar dat is de gewone loop, en hij heeft zijne Lady hier. Na de zegepraal bij Axel heeft hij een uitstapje naar Vlissingen gedaan, om daar ordre te stellen op de zaken van zijn gouvernement en op die van zijn huis.”

Beide mannen glimlachten tegen elkander.

»En wie weet ook, tegen welke heimelijke kwale de jonge ridder soelaas zoekt op deze wijze!” sprak Reingoud, als in gedachten.

»Wat meent gij daarmede, sir?” vroeg Leycester ernstig.

»Dat hoort altijd tot de onschadelijke geheimen, die ik voor mij zelve houde. Met uw oorlof, Mylord!” hernam de Brusselaar snel. »Mag ik Uwe Excellentie herinneren, dat we sprekende waren over de Burggravin en haar echtvriend?”

'For shame, Reingoud! Gij kunt boosaardig zijn, als gij het wilt; doch wat zal ik verder met den Burggraaf?”

»Hem met u houden, al den tijd, dien Uwe lordschap hier nog te Utrecht overbrengt. Intusschen zal ik overdenken, wat er omtrent Buis kan gedaan worden.”

»Nu, Reingoud! ik vertrouwe dat gansch aan u en laat u dat over.”

Op eens scheen de Brusselaar van onderwerp te veranderen.

»Weet Uwe genade, dat de burgerhoplieden heden een groot feest vieren in de Wijde Doelen, ter eere van den nieuwbenoemden schepen Jacques de Pottere?”

»Ja, Reingoud! doch wat zou dat?”

»Daar is geen lichaam in deze stad zóózeer tot Uwer Excellentie’s dienst geneigd en zóó blindelings hare wenken volgende, als juist die schutter-koningen, als ik ze noemen zou. Uwe Excellentie diende wel, hun eenige opmerkzaamheid te bewijzen.”

»Waren ze niet genoodigden bij ’t St. Jorisfeest? Doch waarmede kan ik hun nu mijn goeden wil toonen?”

»’t Zou hen tot afgodische dankbaarheid verwekken, zoo Uwe lordschap hun voor eenige oogenblikken de eere deed, die mij heden is geschied.”

»Dat ik bij hen ging?”

»Hen verraste met het binnenkomen in hun feest.”

»Nu, zoo wil ik; het zijn brave trouwe lieden; gansch ander soort dan hun korps te Amsterdam. Alleen gij verzelt mij!”