Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/217

Deze pagina is proefgelezen

'Dan zou het schijn hebben, of ik dat aangeraden had.”

»Gij hebt gelijk! Zou het nog tijdig zijn?”

»Al te lang uitstel kan het niet velen: als ze wat te lustig gedronken hebben, verliest Uwe lordschap licht iets van het effect zijner handeling.”

»Liever bleef ik nog wat met u; dan ik voele, dat deze gelegenheid, om hen aan mij te verbinden, niet moet worden overzien.”

»Nog zou het goed zijn, zoo Uwe Excellentie onder hen wezende, ietwat verluiden liet van de brutaliteiten, de stoutheid en de verraderlijke gedragingen van Buis, en ietwat lucht gaf aan hare verbolgenheid tegen dezen!”

»Zou dat niet gevaarlijk zijn? Hij zou ’t kunnen vernemen…?”

»Al werd het hem aangezegd, dat Uwe Excellentie iets tegen hem in ’t hoofd had, de roekelooze zou er geen partij van trekken, om zich te veiligen. Stout en zorgeloos zou hij het afwachten. Maar het zal enkel dienen, om hem in discrediet te brengen. Zoo hij nog de minste faveur hield onder die lieden, ontgaat hem die bij zulk spreken van Uwe Excellentie. Het overige laat aan mij!”

»Nu dan, zoo ga ik.”

»Zal Uwe Excellentie mij vergunnen, haar uit voorzorg te geleiden tot aan der hoplieden-doelen?'

»Ja! dat zal noodig zijn; ik daarheen den weg niet wetende, schoon ik mij wel in eenzaamheid betrouwe op Utrecht’s straten.”

»Dat kan Uwe lordschap ook met ruste, wat de burgers aangaat; tegen een vreemden moorddolk is men zelfs niet veilig in een paleis.”

»Dààr het minst!”

»Nog eene bede, Graaf!” sprak Reingoud; terwijl hij Leycester den mantel omhing. »De commis Webster dient hier te blijven, en ik wenschte hem eenige instructiën te geven, voor wij afreisden.”

»Ik zal hem zenden tot uwe beschikking. En nu, heer van Couwenburch! dank voor uwe gastvrijheid, schoon ik daar langer gebruik van had willen maken!”

»Als we over dit alles triomfe vieren, hoop ik Uwe Doorluchtigheid een feest te bereiden harer waardig, op den huize Couwenburch.”