Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/22

Deze pagina is proefgelezen

de Lutheranen, die ons tot gastheer strekt. Hoe goed de man ook is, ik duchte, dat ik vreemd bescheid zoude krijgen.”

»Dat wij bij zulken leeraar der sektarissen ten leste nog wijkplaats moesten vinden!” zuchtte Jacoba.

»Dank veeleer alle heiligen, dat we eene zoo goede gevonden hebben! En zekerlijk, ’t is wel jammer dat die man zulke afvalligheid voorstaat. In konventen noch kapittels kan daar een stiller en deugdgezinder leven geleid worden, dan die man leidt met vrouw en huisgezin. ’t Is of alle Christelijke deugden, behalve het rechte geloof bij hen thuis liggen. Ge weet, ik help de juffrouw, die wel wat ziekelijk blijkt, en in haar groot gezin veel arbeids heeft, bij occasie wel eens een handje in ’t huishouden; zoo merk ik op, wat er in omgaat. Maar ’t is een lust en een voorbeeld, dat kan ik zeggen! Twaalf kinderen! En zoo eerbaar, zoo zoetzedig als dat alles samenwoont en omgaat met den ander! Geen onvertogen woord komt er over de lippen! Bij St. Barbara! ik schame mij soms de haastigheid mijner tonge, als ik de minnelijke en zoetaardige redenen hoor, daarmede die luiden mij en elkander bejegenen! En die kinderen alle twaalf, ik zeg, ’t is een schat, ’t is een wereld. — Gij moest u bij wijlen onder hen begeven, tot verdrijving van de onrust en zwarte mistroostigheid!”

»Och! waartoe zou dat strekken? Waar de opiniën zóó verschillen, kan de omgang en samenspreking tot niets anders leiden, dan tot botsing en ergernis; de Kerk ontraadt disputatiën aan de leeken, dergelijken altijd gevaarlijk zijn, zonderling als de lieden deugdlievend zijn en van scherpzinnig verstand. Waartoe zou ik strijd en twist zoeken, en de barmhartige gastvrijheid, die mij hier geschiedt, met ondank loonen?”

»Heb daarvoor hier geene zorge! De man, Taco Sijbrandsz., is van wondre verdragelijkheid. Reeds dat hij ons schuilplaats en herberg verleent, is er de proeve van.”

»En dat hij nog niet tot mij gekomen is, met vele drangredenen, tot afmanen van mijn geloof en aannemen van het zijne, is er geene zwakkere voor.”

Inderdaad! Taco Sijbrandsz. had sedert vele dagen Jacoba gehuisvest; en had hij haar alle bewijzen van gulle gastvrijheid dagelijks doen toekomen, toegesproken had hij haar nog niet. Het was duidelijk, dat hij gemijd had haar te komen zien, om, als