Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/221

Deze pagina is proefgelezen

eene jonkvrouw te zijn; ik wete dus nauwelijks, wat er bij u omgaat.”

»Hij is eenmaal hier geweest,” hernam zij wat treurig, »en dat was om mij veel te vragen over mijne omzwervingen met Barbara Boots, over Roger Douglas, over Elias, over mijn kloosterleven, over mijn verblijf in Taco’s huis; en van daar heeft hij het gewend op religie-zaken, maar ziet gij? Ik Roomsch en hij Gereformeerd; is het niet vreemd, grootvader! niet heel vreemd, dat we elkander toch ontmoetten in zoo menige gedachte, die hij uitte, en daarvan ik onderkende, dat, ze mij uit de ziele was gegrepen? Licht dat hem de gauwe en gewillige instemming mijns harten in zijne redenen wat achterdenken heeft gegeven in mijne openheid, of omtrent de lichtvaardigheid van mijn geest, in ’t wisselen van opiniën. Want sinds dien dag, grootvader! sinds dien eenigen dag, is hij niet wedergekeerd, en ’t is, of mijner ziele ruste daarmede van mij is gegaan.”

»Wees rustig, liefste! hij zal keeren, al moest ik het van hem afbidden!” sprak Reingoud, die zijne zwakheid voor zijn kleinkind dreef tot het inwilligen, zelfs van ’t geen zijn verstand ondienstig achtte. »Slechts hebt gij niet wat lust andere steden en luiden te zien? Ik reis morgen af naar den Hage, en dies willende, zoudt gij mij kunnen verzellen. Ik wete, dat mevrouwe Treslong u eene vriendelijke gastvrouw zoude zijn.”

»Ach, laat mij hier blijven!”

»Wilt gij Barbara met u hebben in mijn afwezen?”

»Zoo dàt zijn kon!” hernam zij met meer onverschilligheid, dan Reingoud had gewacht.

»Het moet zijn!” hernam hij, meer antwoordende op zijne eigene gedachten, dan op hare vraag. »Nu zeg mij, allerzoetste! wenscht ge ook iets van mij? want mijn tijd is kort, en ik was alleen hier, om u een vaarwel toe te roepen. Ik blijve nog wel een paar dagen, maar ik zal zóó vele occupatiën hebben…”

»Ik wensche slechts, dat gij mij altijd wilt liefhebben als nu!” zeide Jacoba.

Daar meldde haar kamermeisje een bezoek aan: Gideon Florensz. was het, die binnentrad. De jonkvrouw stond op, en scheen willens zich voor hem te buigen, als ze dat vroeger voor een hoogen prelaat zou gedaan hebben. Gideon wierp op zijn eigen gewaad een vluchtigen blik, zag toen Jacoba aan, met eene mengeling van ernst en scherts, en sprak: