Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/227

Deze pagina is proefgelezen

niet winnen laat, dan door de allerzachtste bede! Bij mijne trouwe! Zoo ik u niet herkend had van wezen, ik zou u nooit onderkend hebben aan deze kreten! Aan lijdzamen ootmoed, aan zacht geduld, aan minnelijk onderwerpen, aan zwijgend smeeken, onderkent men de vrouwe, die liefheeft, en die men aan het hart neemt met vernieuwde teerheid na lange scheiding; niet in de tijgerin, die de nagels wet om u de borst op te rijten; voor deze heeft hij het staal der koude en den pijl van den blik. En ik vrage u, Marguérite! hoe zijt gij begonnen? Is het niet met een dwangwoord van eigenbaat en van trots?”

Dat was eene onwaarheid; maar hij wist wel, dat zij dit niet meer onderscheiden zou. Zoo haast zij in zijn twijfel aan hare liefde nog eene schemering vond van de zijne, zou haar oordeel zich verward hebben, en hare rede zich gevangen geven! Zij kon zelfs niet antwoorden. Heftige snikken, die zij zacht maakte, omdat hij tot zachtheid had gemaand, klonken uit hare borst; nu eerst kreeg zij verlichting door tranen, en hare trotsche gestalte plooide zich onwillekeurig in de houding, die hij prees! Dat was wel zeker de vrouw in hare diepste vernedering, nog met een flauw bewustzijn harer waarde, harer rechten, en toch zich krommende naar lichaam en ziel onder het onrecht, onder de schande, bij den adem van den hartstocht! Nog deed hij geene poging, om haar te steunen of op te heffen.

»Wat is het treffendst en aantrekkelijkst in den aard der vrouw en het eerste bewijs harer liefde? Dat zij zich offert voor dien zij liefheeft; dat zij het eerst vraagt naar zijne belangen, naar zijne behoeften, naar zijn goed achten! En gij, Marguérite! wat hebt gij hierin gedaan?”

»Het was bij wanhoop aan uwe minne, Jacques!” kon zij nu spreken; »dat ik van rechten sprak.”

»En als ik juist het willige offer dier rechten had genomen, als het kenteeken uwer minne? Als het mij geweest zou zijn als eene fakkel, om een nieuwen gloed te ontsteken in de verkoude borst?” Zijne stem klonk nog zachter, en toen eerst verleende hij haar den steun van zijn arm, en leidde haar naar een stoel. Daar bleef hij naast haar staan, zachtkens de hand leggende op haar schouder, slechts door zilvergaas gedekt. »Als ik juist het afstaan van oude rechten noodig had, om nieuwe aanspraken te laten gelden? Als het tegenwoordige alleen helder kon zijn, waar het zich niet