Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/233

Deze pagina is proefgelezen

telijk te plegen, of die in het harte te houden, het leven lang!”

»Genade, heer Reingoud! Genade! Gij weet niet, wat gij mij doet. Uwe woorden alle zijn vurige pijlen, die den dood brengen in de ziele.”

»Arme! en gij hecht aan dat leven, dat u zulke pijnen brengt!” sprak hij op een toon, tusschen medelijden en verachting zwevend. »Maar wees rustig, mejonkvrouwe! Ik ben te trotsch, om het zwakke te verdrukken. Ik zal mij wachten, zoo groote weekheid aan te vallen; gij mocht samenzinken bij eene eerste wonde. Als sir Philip Sidney zelf, hebt gij het wapen uitgevonden, dat mij verwint. Gij kiest tranen en beden tot harnas tegen mij! ’t Is, leider! ondoordringbaar. Hij ontbloot zich de borst, en wijst mij de kwetsbare plek van zijn hart, en roept mijne edelmoedigheid in, onder vertoon van vertrouwen, schoon hij toch niet naliet, het wantrouwen in te planten in uwe ziel. Toch heeft het beroep daarop u gered! Ja, gered!” vervolgde hij, terwijl zij hem angstig vragend aanstaarde. »Sidney heeft het trotsche hoofd voor mij gebogen; hij heeft erbarming gesmeekt voor u! Ja gered!' vervolgde hij, op haar ziende; »want gij zoudt nòg verloren zijn, zoo ik het wilde, ik weet het; maar nu… dit veiligt u; nu zijt gij mij heilig, heilig als Jacoba!”

»Wat drijft u dan, om mij deze ure zoo bange te maken, zoozeer bange?” vroeg zij.

Zonder te antwoorden stond hij op, en haar bij de hand nemende, voerde hij haar naar hare zitplaats:

»Dat komt, omdat gij mij niet voor klerk wilt dienen, en mij tot praten verlokt!' sprak hij met een goelijken glimlach. »Nu nog dit!” voegde hij er ernstig bij. »Gij gelooft wel… een ander zonder bewijs; geloof mij, terwijl ik u een bewijs geve voor mijne trouw! Wat dit briefsken zegt, gaat u niet aan. Er zijn wolken, die heen moeten drijven boven het hoofd eener vrouwe, zonder dat zij ze opmerkt. Mij is dit schrijven noodig, en den Burggraaf nut. Waar ik gansch oprecht ben, zwere ik liefst geen eed. Neem mijn woord voor waar: over niemands hoofd, dan het mijne, komt de verantwoording van deze daad. En nu, vertrouwt gij mij genoeg, om te durven schrijven, of zullen wij liever praten?”

Zij nam de pen op, en met zenuwachtige haast schreef zij de weinige regelen na. Daar scheen iets te zijn in hare bewegingen, dat hem machtig aangreep. Zijn vlammende blik bleef op haar