Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/237

Deze pagina is proefgelezen

»O God! Mijne papieren! Mijne papieren!” barstte hij uit met een schrillen kreet. »Ik ben een verloren man! De Koningin van Engeland zal mij eeuwig haten!”

En hij stortte neder op zijne knieën, in radelooze wanhoop, en hij scheen in zijn angst wel van die harde krijgslieden het behoud te willen afbidden van geschriften, die voor hem nog grootere waarde schenen te hebben, dan de vrijheid zelve. Maar er was bij dezen voor Paulus Buis niet veel goedwilligheid te wachten, om niet te zeggen, dat het verzekeren van al het zijne hun tot plicht was gemaakt. Waarom hij geene genade van die lieden had te hopen, zullen wij hooren:

Terwijl hij sliep, sluimerden niet allen, als hij. Integendeel, waren er velen waakzaam, die aan hem dachten, en zich met hem bezighielden. Reeds te vier ure in den ochtend had zich de commis Webster vervoegd bij den schepen Jacques de Pottere, die wel met Paulus Buis had aangezeten aan ’t banket, en wel had toegeluisterd naar zijn spreken, maar niet had mede gebanketteerd dan in schijn; en die helder van geest was gebleven, als waakzaam van oog, terwijl de Ier Edmund Ray — is het noodig, te zeggen, dat die Reingoud’s agent was? — Buis al meer en meer verwikkelde in het drinkgelag, in gesprekken nog meer gevaarlijk van opwinding dan de verhittendste wijn. De roekelooze!

Na eene korte beraadslaging waren de Pottere en Webster den overste Kuilenborg gaan wekken, en hadden van hem geëischt, in allerijl het kollegie der burger-hoplieden samen te roepen, waaraan zij bevelen hadden mede te deelen van Mylord Leycester. Hoe vreemd de eisch klonk, hij werd gehoorzaamd. De burger-hoplieden kwamen samen met den meesten spoed; het besluit ter gevangenneming van Buis werd hun voorgesteld, zonder tegenspraak aangenomen en haastig en luidruchtig tenuitvoergebracht als wij gezien hebben. Die onstuimige haast, dat geweldadig binnenstormen in het huis van een aanzienlijk burger, scheen meer de dolle aanslag van een troep onbesuisde krijgslieden, dan een noodwendige maatregel der justitie, uitgevoerd naar het voorschrift van den regent of zijne gemachtigden. En even weinig geleek het naar het ondernemen van den fijnen en voorzichtiger!

Reingoud, zoo behendig bij alles wat hij werkte, of wilde bereiden, dat men zijn sprong niet merkte, voor hij zijn greep had gedaan! En toch is het ontwijfelbaar, dat er naar zijn wil en