Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/239

Deze pagina is proefgelezen

stijgen. Zij hadden begrepen, zij het eerst, hoe moeilijk een vraagpunt die half gegevene, half teruggenomene opperheerschappij moest zijn voor Leycester! Hoe het zijne schreden belemmerde, zijne handelingen beperkte! Hoe weifelend het zijn bestuur maakte, en hoeveel twistvuur het Holland in handen gaf! Daar was uit hun boezem uitgegaan, juist in deze dagen, een ronde en luide kreet, die Leycester in naam der Koningin de volle souvereiniteit opdroeg. Dien kreet hadden zij vastheid en uitbreiding gegeven door rondgaande brieven, geschreven naar alle oorden der provincie. Van die poging hoopten zij een gelukkig slagen, waren gereed, met andere wapenen dan de pen, zulk ondernemen door te drijven, en onder het zwijgend toelaten van Leycester, stijfde zich dat ontwerp tot een vast beginsel, dat wij welhaast zullen zien werken. Paulus Buis had zich terstond een tegenstander gesteld van dit pogen; had het ter eener zijde, in ’t heimelijk, met ernst bestreden, ter andere der belaching prijs gegeven; dus een aanslag op de vrijheid van Paulus Buis was hun alleen maar aan te geven, om door hen met opgewondenheid te worden uitgevoerd; en te eerder, daar Leycester die opgewondenheid had doen stijgen tot een roes van aanbidding, door zijne ongewachte verschijning bij hun feestmaal! Hoe hadden zij voor zulk een heer niet het moeilijkste onderstaan? En de Graaf had zich, in zijn opgeruiden wrevel, naar Reingoud’s raad, luide en verdrietelijk over Buis uitgelaten, in het midden van die lieden! Nu komt Webster, en noemt Leycester, en noemt Buis! Zou het niet wonder zijn geweest, zoo zulke woorden doove ooren hadden gevonden, of slappe handen?

Maar zou het niet evenzeer wonder zijn geweest, zoo Buis in hen genadige gevangenbewakers had gevonden? Ook waren zij het geenszins. Al het zijne, met insluiting zelfs van geschriften en papieren, die niet tot zijn openlijk leven behoorden, werd door hen in bewaring genomen, verzegeld, en eerst in de kamer der hoplieden geborgen, later in bewaring gesteld van den Grave van Meurs. Hem zelven werd nauwelijks de tijd gegeven om zich te kleeden, en daarop, na een kort oponthoud in der burger-hoplieden wachtkamer, zag hij zich ingekerkerd in de stads wijnkelder — eene gevangenis, die, letterlijk opgenomen, in betrekking tot de persoonlijkheid van Buis een glimlach afperst. De magistraat van Utrecht, — mocht hij verdeeld zijn van gevoelen, — durfde niet anders, dan eene handeling bekrachtigen, door zijne machtige schutter-hoofd-